Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. Schenkel:
  2. Wiktionary:


German

Detailed Translations for Schenkel from German to Dutch

Schenkel:

Schenkel [der ~] nomen

  1. der Schenkel (Schinken)
    achterbout van varken; de ham
  2. der Schenkel (Schinken)
    het bovenbeen; de dij
  3. der Schenkel
    de schenkel
  4. der Schenkel (Oberschenkel)
    femur; de dij; dikke deel van bovenbeen

Schenkel [die ~] nomen

  1. die Schenkel (Schinken)
    de dijen
    • dijen [de ~] nomen, plural
  2. die Schenkel
    de schenkels

Translation Matrix for Schenkel:

NounRelated TranslationsOther Translations
achterbout van varken Schenkel; Schinken
bovenbeen Schenkel; Schinken
dij Oberschenkel; Schenkel; Schinken
dijen Schenkel; Schinken
dikke deel van bovenbeen Oberschenkel; Schenkel
femur Oberschenkel; Schenkel
ham Schenkel; Schinken
schenkel Schenkel
schenkels Schenkel

Synonyms for "Schenkel":


Wiktionary Translations for Schenkel:

Schenkel
noun
  1. Anatomie: Ein Teil des Beines von Tieren, der oft auch dem Verzehr dient
Schenkel
noun
  1. het deel van het menselijk been tussen heup en knie

Cross Translation:
FromToVia
Schenkel afdeling; geleding; sectie; tak branche — Traductions à trier suivant le sens
Schenkel dij; bovenbeen cuisse — Partie du membre inférieur allant de la hanche au genou.