Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Translate zukommen

Translate zukommen from German to Dutch

Summary

German to Dutch: more detail...

zukommen:
- ten deel vallen; toekomen; toevallen
Wiktionary:
- zukommen → aankomen, arriveren, bereiken, overkomen, doorkomen, klaarspelen, slagen, slagen voor, aan de hand zijn, gebeuren, geschieden, voorkomen, voorvallen, aanbelanden, aanlanden, terechtkomen

German

Detailed Translations for zukommen from German to Dutch

zukommen:

zukommen verb (komme zu, kommst zu, kommt zu, kam zu, kamet zu, zugekommen)

zukommen (zuteil werden; zufallen)
ten deel vallen; toekomen; toevallen
- ten deel vallen verb (val ten deel, valt ten deel, viel ten deel, vielen ten deel, ten deel gevallen)
- toekomen verb (kom toe, komt toe, kwam toe, kwamen toe, toegekomen)
- toevallen verb (val toe, valt toe, viel toe, vielen toe, toegevallen)

Conjugations for zukommen:

Präsens

komme zu
kommst zu
kommt zu
kommen zu
kommt zu
kommen zu

Imperfekt

kam zu
kamest zu
kam zu
kamen zu
kamet zu
kamen zu

Perfekt

bin zugekommen
bist zugekommen
ist zugekommen
sind zugekommen
seid zugekommen
sind zugekommen

1. Konjunktiv [1]

komme zu
kommest zu
komme zu
kommen zu
kommet zu
kommen zu

2. Konjunktiv

käme zu
kämest zu
käme zu
kämen zu
kämet zu
kämen zu

Futur 1

werde zukommen
wirst zukommen
wird zukommen
werden zukommen
werdet zukommen
werden zukommen

1. Konjunktiv [2]

würde zukommen
würdest zukommen
würde zukommen
würden zukommen
würdet zukommen
würden zukommen

Diverses

komm zu!
kommt zu!
kommen Sie zu!
zugekommen
zukommend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for zukommen:

Verb	Related Translations	Other Translations
ten deel vallen	zufallen; zukommen; zuteil werden
toekomen	zufallen; zukommen; zuteil werden	erhalten
toevallen	zufallen; zukommen; zuteil werden	schließen; zufallen; zuschnappen

Synonyms for "zukommen":

anheimfallen; in den Schoß fallen; zufallen; zufließen; zuteilwerden

Wiktionary Translations for zukommen:

Cross Translation:

From	To	Via
• zukommen	→ aankomen; arriveren; bereiken; overkomen; doorkomen; klaarspelen; slagen; slagen voor; aan de hand zijn; gebeuren; geschieden; voorkomen; voorvallen; aanbelanden; aanlanden; terechtkomen	↔ arriver — parvenir à destination. — note Sans complément, on sous-entend que la destination est le lieu où se tient le locuteur.

External Machine Translations: