German
Detailed Translations for Übelstand from German to Dutch
Übelstand: (*Using Word and Sentence Splitter)
- übel: naar; misselijk; onwel; onpasselijk; kwalijk; snood; slecht; gemeen; vals; min; ongesteld; menstruerend; boos; kwaad; woest; razend; nijdig; kwaadwillig; furieus; ziedend; toornig; vertoornd; met slechte intentie; spinnijdig
- Stand: stand; kraam; stalletje; tent; ligging; positie; stand op jaarbeurs; orde; slag; klasse; rang; maatschappelijke klasse; kraampje; categorie; classificatie; wildstand; wildvoorraad
- Übel: klacht; bezwaar; grief; het klagen; ziekte; zeer; onvolkomenheid; mankement; euvel; ongemak; ongerief; kwaaltje; slordigheid; wanordelijkheid
Wiktionary Translations for Übelstand:
Übelstand
noun
-
een onacceptabel slechte toestand
Dutch
Detailed Translations for Übelstand from Dutch to German
Übelstand: (*Using Word and Sentence Splitter)
- bel: Glocke; Klingel; Schelle
- stand: Stand; Bude; Ausstellungsstand; Verkaufsbude; Schicht; Klasse; Position; Rang; Rangordnung; Gesellschaftsschicht; Stufe; Ebene; Plan; Stock; Höhe; Entwurf; Idee; Konzept; Projekt; Vorhaben; Stockwerk; Maßstab; Vorsatz; Etage; Entwürfe; Niveau; Abriß; Skala; Kriterium; Gradation; Haltung; Körperhaltung; Postur
- tand: Zahn; Zähne
- bellen: klingeln; läuten; anrufen; telefonieren; Anrufen; Klingeln; Die Klingel läuten