Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Search: Fühler

German and Dutch Search Results for: Fühler

Summary

German to Dutch: more detail...

Fühler:
- antenne; voelspriet; spriet; voelhoren; tastorgaan; voeler; gevoelig persoon
Wiktionary:
- Fühler → voelspriet
- Fühler → voelspriet, voelend, voeler, voeldraad, voelhoorn

German

Detailed Translations for Fühler from German to Dutch

Fühler:

Fühler [der ~] nomen

der Fühler (Tastorgan)
de antenne; de voelspriet; de spriet; de voelhoren
- antenne [de ~] nomen
- voelspriet [de ~ (m)] nomen
- spriet [de ~ (m)] nomen
- voelhoren [de ~ (m)] nomen
der Fühler (Tastorgan)
het tastorgaan
- tastorgaan [het ~] nomen
der Fühler
de voeler
- voeler [de ~ (m)] nomen
der Fühler
gevoelig persoon
- gevoelig persoon [znw.] nomen

Translation Matrix for Fühler:

Noun	Related Translations	Other Translations
antenne	Fühler; Tastorgan
gevoelig persoon	Fühler
spriet	Fühler; Tastorgan	Halm
tastorgaan	Fühler; Tastorgan
voeler	Fühler
voelhoren	Fühler; Tastorgan
voelspriet	Fühler; Tastorgan

Synonyms for "Fühler":

Taster
Detektor; Messfühler; Messwertgeber; Sensor; Apparat; Apparatur; Gerät; Gerätschaft; Vorrichtung
Fangarm; Tentakel

Wiktionary Translations for Fühler:

Fühler

noun

een langgerekt, gewoonlijk geleed, uitwendig orgaan op de kop van een insect dat zintuigen voor de tastzin of soms ook voor gehoor of smaak bevat
- voelspriet → Fühler

Cross Translation:

From	To	Via
• Fühler	→ voelspriet	↔ antenna — feeler organ
• Fühler	→ voelend; voeler	↔ feeler — someone or something that feels
• Fühler	→ voeldraad; voelspriet; voelhoorn	↔ feeler — an antenna or appendage used to feel, as on an insect