Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Search: Vorzug

German and Dutch Search Results for: Vorzug

Summary

German to Dutch: more detail...

Vorzug:
- voorkeur; smaak; voorliefde; keuze
Wiktionary:
- Vorzug → voorkeur
- Vorzug → voordeel, preferentie, voorkeursrecht, voorrang, prioriteit, voorsprong, prae, privilege, voorrecht, voorkeur, voorliefde, de voorkeur geven aan, prefereren, verkiezen, voortrekken

German

Detailed Translations for Vorzug from German to Dutch

Vorzug:

Vorzug [der ~] nomen

der Vorzug (Vorliebe; Wahl; Neigung)
de voorkeur; de smaak; de voorliefde; de keuze
- voorkeur [de ~] nomen
- smaak [de ~ (m)] nomen
- voorliefde [de ~ (v)] nomen
- keuze [de ~] nomen

Translation Matrix for Vorzug:

Noun	Related Translations	Other Translations
keuze	Neigung; Vorliebe; Vorzug; Wahl	Abwechslung; Alternative; Auslese; Auswahl; Auswahlmannschaft; Auswahlmöglichkeit; Erwählung; Selektion; Sichtung; Sortierung; Sortiment; Stimme; Variation; Votum; Wahl
smaak	Neigung; Vorliebe; Vorzug; Wahl	Geschmack; Geschmackempfindung
voorkeur	Neigung; Vorliebe; Vorzug; Wahl
voorliefde	Neigung; Vorliebe; Vorzug; Wahl

Synonyms for "Vorzug":

Benefit; Gewinn; Nutzeffekt; Nutzen; Pluspunkt; positiver Aspekt; Vorteil
Dringlichkeit; Priorität; Vorrang
protokollarische Rangordnung; Präzedenz; Vortritt
Bevorzugung; Primat; Präferenz

Wiktionary Translations for Vorzug:

Vorzug

noun

de neiging tot kiezen van het één boven het ander
- voorkeur → Präferenz; Vorzug

Cross Translation:

From	To	Via
• Vorzug	→ voordeel	↔ advantage — superiority of state, or that which gives it
• Vorzug	→ preferentie; voorkeursrecht; voorrang; prioriteit; voorsprong	↔ priorité — Le fait de venir avant, dans l’ordre du temps.
• Vorzug	→ preferentie; prae; privilege; voorrecht	↔ privilège — faculté accordée à un particulier ou à une communauté de faire quelque chose ou de jouir de quelque avantage qui n’est pas de droit commun.
• Vorzug	→ voorkeur; voorliefde	↔ préférence — acte par lequel on préférer une personne, une chose à une autre.
• Vorzug	→ de voorkeur geven aan; prefereren; verkiezen; voortrekken	↔ préférer — Mettre au-dessus, aimer mieux, se déterminer en faveur d’une personne, d’une chose plutôt que d’une autre.