Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Search: Stecker

German and Dutch Search Results for: Stecker

Summary

German to Dutch: more detail...

Stecker:
- stekker; steekcontact; stekkertje; stopcontact; contactdoos; wandcontactdoos
- stekkers
Wiktionary:
- Stecker → stekker
- Stecker → stekker, fiche, kaartje, kaart

German

Detailed Translations for Stecker from German to Dutch

Stecker:

Stecker [der ~] nomen

der Stecker
de stekker; steekcontact; het stekkertje
- stekker [de ~ (m)] nomen
- steekcontact [znw.] nomen
- stekkertje [het ~] nomen
der Stecker (Steckdose; Kontaktdose; Anschlußdose; Abzweigdose)
het stopcontact; de contactdoos; de wandcontactdoos
- stopcontact [het ~] nomen
- contactdoos [de ~] nomen
- wandcontactdoos [de ~] nomen

Stecker [die ~] nomen

die Stecker
de stekkers
- stekkers [de ~] nomen, plural

Translation Matrix for Stecker:

Noun	Related Translations	Other Translations
contactdoos	Abzweigdose; Anschlußdose; Kontaktdose; Steckdose; Stecker
steekcontact	Stecker
stekker	Stecker
stekkers	Stecker
stekkertje	Stecker
stopcontact	Abzweigdose; Anschlußdose; Kontaktdose; Steckdose; Stecker
wandcontactdoos	Abzweigdose; Anschlußdose; Kontaktdose; Steckdose; Stecker

Synonyms for "Stecker":

Anschluss; Buchse; Steckkontakt; Verbindung

Wiktionary Translations for Stecker:

Stecker

noun

Elektrotechnik: Vorrichtung mit einem oder mehreren heraustretenden Stiften zur Herstellung einer elektrischen Verbindung
- Stecker → stekker

Cross Translation:

From	To	Via
• Stecker	→ stekker	↔ plug — electric connecting device
• Stecker	→ fiche; kaartje; kaart	↔ fiche — Action de ficher, d’enfoncer ; quantité dont on enfonce dans le sol un pieu de fondation.