Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Search: Enkel

German and Dutch Search Results for: Enkel

Summary

German to Dutch: more detail...

Enkel:
- kleinzoon; kleinkind; kindskind; knooppunt onder onderliggend knooppunt
Wiktionary:
- Enkel → kleinkind
- Enkel → kleinzoon
- enkel → enkel

Dutch to German: more detail...

enkel:
- nur; bloß; ausschließlich; exklusiv; in der Einzahl
- Fußgelenk
Wiktionary:
- enkel → Knöchel
- enkel → einfach
- enkel → einfach, wenige, einige
- enkel → Fußknöchel, Knöchel, enkel, nur, einfach, Wirbel, einfältig, blank, rein, reinlich, sauber, absolut, losgelöst, beziehungslos, uneingeschränkt, unumschränkt, unabhängig, unvermischt, allein, bloß, lediglich, erst

German

Detailed Translations for Enkel from German to Dutch

Enkel:

Enkel [der ~] nomen

der Enkel
de kleinzoon
- kleinzoon [de ~ (m)] nomen
der Enkel (Enkelkind)
het kleinkind; het kindskind
- kleinkind [het ~] nomen
- kindskind [het ~] nomen
der Enkel (zwei Ebenen untergeordnetes Element)
knooppunt onder onderliggend knooppunt
- knooppunt onder onderliggend knooppunt

Translation Matrix for Enkel:

Noun	Related Translations	Other Translations
kindskind	Enkel; Enkelkind
kleinkind	Enkel; Enkelkind
kleinzoon	Enkel
Not Specified	Related Translations	Other Translations
knooppunt onder onderliggend knooppunt	Enkel; zwei Ebenen untergeordnetes Element

Synonyms for "Enkel":

Enkelkind; Großkind; Angehöriger; Familienangehöriger; Familienmitglied; Verwandter
Enkelsohn; Großsohn; Enkelkind; Großkind

Wiktionary Translations for Enkel:

Enkel

noun

het kind van iemands kind
- kleinkind → Enkel; Enkelin; Enkelkind

Cross Translation:

From	To	Via
• Enkel	→ kleinzoon	↔ grandson — son of one's child
• Enkel	→ kleinzoon	↔ petit-fils — fils du fils ou de la fille d'une personne.

Dutch

Detailed Translations for Enkel from Dutch to German

enkel:

enkel adj

enkel (slechts; alleen maar)
nur; bloß
- nur adj
- bloß adj
enkel
nur
- nur adj
enkel (uitsluitend; alleen; exclusief; enig)
ausschließlich; exklusiv
- ausschließlich adj
- exklusiv adj
enkel (enkelvoudig)
in der Einzahl
- in der Einzahl adj

enkel [de ~ (m)] nomen

de enkel (voetgewricht)
Fußgelenk
- Fußgelenk [das ~] nomen

Translation Matrix for enkel:

Noun	Related Translations	Other Translations
Fußgelenk	enkel; voetgewricht	enkelgewricht
Adjective	Related Translations	Other Translations
-	paar
Adverb	Related Translations	Other Translations
-	slechts
Not Specified	Related Translations	Other Translations
-	maar
Modifier	Related Translations	Other Translations
ausschließlich	alleen; enig; enkel; exclusief; uitsluitend	behoudens; exclusief; louter; speciaal
bloß	alleen maar; enkel; slechts	bloot; naakt; onbloot; ontbloot
exklusiv	alleen; enig; enkel; exclusief; uitsluitend	apart; bijzonder; enig; enig in zijn soort; exclusief; onvergelijkbaar; onvergelijkelijk; select; speciaal; uniek
in der Einzahl	enkel; enkelvoudig
nur	alleen maar; enkel; slechts	nog maar

Related Words for "enkel":

enkelen, enkels, enkeltje, enkeltjes, enkele

Synonyms for "enkel":

paar
maar; slechts

Antonyms for "enkel":

dubbel

Related Definitions for "enkel":

gewricht tussen been en voet¹
- hij heeft zijn enkel verstuikt bij het hardlopen¹
één stuks, niet samengesteld¹
- wil je een enkele of een dubbele boterham?¹
niet meer dan dat¹
- we hadden daar enkel regen¹
klein aantal¹
- we hebben enkele kinderen ondervraagd¹

Wiktionary Translations for enkel:

enkel

noun

gewricht dat de voet met het been verbindt
- enkel → Knöchel

adjective

niet dubbel, bijvoorbeeld enkel spoor, enkele reis
- enkel → einfach

adverb

niet dubbel
- enkel → einfach
weinig, een paar
- enkel → wenige; einige

enkel

noun

vorspringender Knochen am Fußansatz
- Knöchel → enkel

Cross Translation:

From	To	Via
• enkel	→ Fußknöchel; Knöchel; enkel	↔ ankle — joint between foot and leg
• enkel	→ nur; einfach	↔ just — only, simply, merely
• enkel	→ Wirbel; Knöchel	↔ cheville — Articulation.
• enkel	→ einfach; einfältig; blank; rein; reinlich; sauber; absolut; losgelöst; beziehungslos; uneingeschränkt; unumschränkt; unabhängig; unvermischt	↔ pur — Qui est sans mélange.
• enkel	→ nur; allein; bloß; lediglich; erst; einfach	↔ seulement — Uniquement, rien que… (sens général)

¹Muiswerk Woordenboek