Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Search: ausweichen

German and Dutch Search Results for: ausweichen

Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. ausweichen:
  2. Ausweichen:
  3. Wiktionary:

German

Detailed Translations for ausweichen from German to Dutch

ausweichen:

ausweichen verb (weiche aus, weichst aus, weicht aus, wich aus, wichet aus, ausgewichen)

  1. ausweichen (zur Seite gehen)
    uitwijken; zwenken; opzij gaan
  2. ausweichen (aus dem Weg gehen; vermeiden)
    vermijden; mijden; ontlopen; ontwijken; uit de weg gaan
    • vermijden verb (vermijd, vermijdt, vermeed, vermeden, vermeden)
    • mijden verb (mijd, mijdt, meed, meden, gemeden)
    • ontlopen verb (ontloop, ontloopt, ontliep, ontliepen, ontlopen)
    • ontwijken verb (ontwijk, ontwijkt, ontweek, ontweken, ontweken)
    • uit de weg gaan verb (ga uit de weg, gaat uit de weg, ging uit de weg, gingen uit de weg, gingen uit de weg)
  3. ausweichen (auswandern; fliehen; emigrieren)
    uitwijken; uit de weg gaan
    • uitwijken verb
    • uit de weg gaan verb (ga uit de weg, gaat uit de weg, ging uit de weg, gingen uit de weg, gingen uit de weg)

Conjugations for ausweichen:

Präsens
  1. weiche aus
  2. weichst aus
  3. weicht aus
  4. weichen aus
  5. weicht aus
  6. weichen aus
Imperfekt
  1. wich aus
  2. wichst aus
  3. wich aus
  4. wichen aus
  5. wichet aus
  6. wichen aus
Perfekt
  1. bin ausgewichen
  2. bist ausgewichen
  3. ist ausgewichen
  4. sind ausgewichen
  5. seid ausgewichen
  6. sind ausgewichen
1. Konjunktiv [1]
  1. weiche aus
  2. weichest aus
  3. weiche aus
  4. weichen aus
  5. weichet aus
  6. weichen aus
2. Konjunktiv
  1. wiche aus
  2. wichest aus
  3. wiche aus
  4. wichen aus
  5. wichet aus
  6. wichen aus
Futur 1
  1. werde ausweichen
  2. wirst ausweichen
  3. wird ausweichen
  4. werden ausweichen
  5. werdet ausweichen
  6. werden ausweichen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde ausweichen
  2. würdest ausweichen
  3. würde ausweichen
  4. würden ausweichen
  5. würdet ausweichen
  6. würden ausweichen
Diverses
  1. weich aus!
  2. weicht aus!
  3. weichen Sie aus!
  5. ausgewichen
  6. ausweichend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for ausweichen:

NounRelated TranslationsOther Translations
mijden Ausweichen; Meiden; Vermeiden; Vermeidung
ontlopen Ausweichen; Meiden; Vermeiden; Vermeidung
ontwijken Ausweichen; Meiden; Vermeiden; Vermeidung
vermijden Meiden; Vermeiden
zwenken Drehen
VerbRelated TranslationsOther Translations
mijden aus dem Weg gehen; ausweichen; vermeiden
ontlopen aus dem Weg gehen; ausweichen; vermeiden entgehen; entlaufen; entweichen; vermeiden
ontwijken aus dem Weg gehen; ausweichen; vermeiden entgehen; entlaufen; entweichen; vermeiden
opzij gaan ausweichen; zur Seite gehen
uit de weg gaan aus dem Weg gehen; auswandern; ausweichen; emigrieren; fliehen; vermeiden
uitwijken auswandern; ausweichen; emigrieren; fliehen; zur Seite gehen ausbrechen; ausreißen; auswandern; emigrieren; entfliehen; entkommen; entweichen; entwischen; fliehen; flüchten; sich verstecken; zuflücten
vermijden aus dem Weg gehen; ausweichen; vermeiden entgehen; entlaufen; entweichen; vermeiden
zwenken ausweichen; zur Seite gehen abdrehen; abschwenken; herumdrehen; kehren; schlingern; schwenken; sich drehen; umdrehen; umkehren; wenden

Synonyms for "ausweichen":


Wiktionary Translations for ausweichen:

ausweichen
verb
  1. door zich te bukken, aan iets ontkomen
  2. aan gevaren of onaangenaamheden weten te ontkomen
  3. (om een onderwerp) ontsnappen
  4. van richting veranderen om een obstakel te vermijden
  5. trachten te ontwijken
Cross Translation:
FromToVia
• ausweichen → ontwijken ↔ dodge — to avoid by moving out of the way
• ausweichen → ontgaan; ontsnappen aan ↔ escape — to elude
• ausweichen → ontwijken ↔ fudge — To try to avoid giving a direct answer
• ausweichen → ontwijken ↔ shun — to avoid
• ausweichen → decoreren; sieren; opsieren; tooien; uitdossen; versieren; mijden; ontwijken; uit de weg gaan; vermijden ↔ parer — Traductions à trier suivant le sens
• ausweichen → ontgaan; ontkomen; ontsnappen ↔ échapper — Se sauver, fuir
• ausweichen → mijden; ontwijken; uit de weg gaan; vermijden ↔ éviter — Échapper à

Ausweichen:

Ausweichen [das ~] nomen

  1. Ausweichen
    de uitwijking
  2. Ausweichen
    de ontwijking
  3. Ausweichen (Vermeidung)
    ontwijken; mijden; mijding; omtrekkende beweging; ontlopen; trachten te ontkomen aan

Translation Matrix for Ausweichen:

NounRelated TranslationsOther Translations
mijden Ausweichen; Vermeidung Meiden; Vermeiden
mijding Ausweichen; Vermeidung
omtrekkende beweging Ausweichen; Vermeidung
ontlopen Ausweichen; Vermeidung Meiden; Vermeiden
ontwijken Ausweichen; Vermeidung Meiden; Vermeiden
ontwijking Ausweichen
trachten te ontkomen aan Ausweichen; Vermeidung
uitwijking Ausweichen
VerbRelated TranslationsOther Translations
mijden aus dem Weg gehen; ausweichen; vermeiden
ontlopen aus dem Weg gehen; ausweichen; entgehen; entlaufen; entweichen; vermeiden
ontwijken aus dem Weg gehen; ausweichen; entgehen; entlaufen; entweichen; vermeiden

Related Translations for ausweichen







Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0420 seconds
Page rendered in 1.0 seconds