Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Search: hinstellen

German and Dutch Search Results for: hinstellen

Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. hinstellen:
  2. Wiktionary:

German

Detailed Translations for hinstellen from German to Dutch

hinstellen:

hinstellen verb (stelle hin, stellst hin, stellt hin, stellte hin, stelltet hin, hingestellt)

  1. hinstellen (ablegen; setzen; legen; )
    leggen; plaatsen; zetten; deponeren; neerleggen; stationeren; neerzetten
    • leggen verb (leg, legt, legde, legden, gelegd)
    • plaatsen verb (plaats, plaatst, plaatste, plaatsten, geplaatst)
    • zetten verb (zet, zette, zetten, gezet)
    • deponeren verb (deponeer, deponeert, deponeerde, deponeerden, gedeponeerd)
    • neerleggen verb (leg neer, legt neer, legde neer, legden neer, neergelegd)
    • stationeren verb (stationeer, stationeert, stationeerde, stationeerden, gestationeerd)
    • neerzetten verb (zet neer, zette neer, zetten neer, neergezet)
  2. hinstellen (einräumen; einordnen)
    plaatsen; zetten; bijzetten; neerzetten
    • plaatsen verb (plaats, plaatst, plaatste, plaatsten, geplaatst)
    • zetten verb (zet, zette, zetten, gezet)
    • bijzetten verb (zet bij, zette bij, zetten bij, bijgezet)
    • neerzetten verb (zet neer, zette neer, zetten neer, neergezet)
  3. hinstellen (installieren; einordnen; räumlich anordnen; gruppieren)
    situeren; plaatsen; zich afspelen
    • situeren verb (situeer, situeert, situeerde, situeerden, gesitueerd)
    • plaatsen verb (plaats, plaatst, plaatste, plaatsten, geplaatst)
  4. hinstellen (unteraus legen; stecken; legen; )
    neerleggen; onderuit halen

Conjugations for hinstellen:

Präsens
  1. stelle hin
  2. stellst hin
  3. stellt hin
  4. stellen hin
  5. stellt hin
  6. stellen hin
Imperfekt
  1. stellte hin
  2. stelltest hin
  3. stellte hin
  4. stellten hin
  5. stelltet hin
  6. stellten hin
Perfekt
  1. habe hingestellt
  2. hast hingestellt
  3. hat hingestellt
  4. haben hingestellt
  5. habt hingestellt
  6. haben hingestellt
1. Konjunktiv [1]
  1. stelle hin
  2. stellest hin
  3. stelle hin
  4. stellen hin
  5. stellet hin
  6. stellen hin
2. Konjunktiv
  1. stellte hin
  2. stelltest hin
  3. stellte hin
  4. stellten hin
  5. stelltet hin
  6. stellten hin
Futur 1
  1. werde hinstellen
  2. wirst hinstellen
  3. wird hinstellen
  4. werden hinstellen
  5. werdet hinstellen
  6. werden hinstellen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde hinstellen
  2. würdest hinstellen
  3. würde hinstellen
  4. würden hinstellen
  5. würdet hinstellen
  6. würden hinstellen
Diverses
  1. stelle hin!
  2. stellt hin!
  3. stellen Sie hin!
  5. hingestellt
  6. hinstellend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for hinstellen:

NounRelated TranslationsOther Translations
leggen Aufhören mit arbeiten
neerleggen Abschießen; Niederschießen; Totschießen
neerzetten Absetzen
zetten Satz; Setzarbeit; Setzen
VerbRelated TranslationsOther Translations
bijzetten einordnen; einräumen; hinstellen
deponeren ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; legen; setzen; stationieren; stellen; unterbringen ablagern; ablegen; aufbewahren; aufheben; bergen; bewahren; deponieren; hinlegen; hinterlegen; lagern; niederlegen; speichern; stürzen; unterbringen; wegbergen
leggen ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; legen; setzen; stationieren; stellen; unterbringen ablagern; ablegen; aufbewahren; aufheben; bergen; bewahren; deponieren; hinlegen; lagern; legen; niederlegen; unterbringen; wegbergen
neerleggen ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; betten; brühen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; einteilen; einweisen; fügen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; laichen; legen; schalten; schlingen; setzen; stationieren; stecken; stellen; unteraus legen; unterbringen; vergeben; verlegen ablegen; aufbewahren; aufheben; bergen; bewahren; deponieren; hinlegen; hinterlegen; lagern; niederlegen
neerzetten ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; legen; setzen; stationieren; stellen; unterbringen
onderuit halen ablegen; abstellen; anbringen; aufstellen; betten; brühen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; einteilen; einweisen; fügen; gruppieren; hinlegen; hinstellen; installieren; laichen; legen; schalten; schlingen; setzen; stationieren; stecken; stellen; unteraus legen; unterbringen; vergeben; verlegen
plaatsen ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; legen; räumlich anordnen; setzen; stationieren; stellen; unterbringen ablagern; ablegen; akkomodieren; anlegen; aufbewahren; aufheben; aufstellen; ausfindig machen; bauen; beherbergen; bergen; bewahren; deponieren; einquartieren; einrichten; einsetzen; hinlegen; installieren; jemandem Unterkunft bieten; lagern; legen; lokalisieren; niederlegen; plazieren; postieren; stellen; unterbringen
situeren einordnen; gruppieren; hinstellen; installieren; räumlich anordnen
stationeren ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; legen; setzen; stationieren; stellen; unterbringen aufstellen; deponieren; einsetzen; installieren; plazieren; postieren; stellen
zetten ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; legen; setzen; stationieren; stellen; unterbringen ablagern; ablegen; bergen; deponieren; legen; unterbringen
zich afspelen einordnen; gruppieren; hinstellen; installieren; räumlich anordnen

Synonyms for "hinstellen":


Wiktionary Translations for hinstellen:

hinstellen
verb
  1. iets op een lagere plek plaatsen
Cross Translation:
FromToVia
• hinstellen → stellen; neerzetten; overeind; zetten ↔ stand — to place in an upright or standing position







Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0411 seconds
Page rendered in 1.0 seconds