Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Search: zurechtweisen

German and Dutch Search Results for: zurechtweisen

Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. zurechtweisen:
  2. Wiktionary:

German

Detailed Translations for zurechtweisen from German to Dutch

zurechtweisen:

zurechtweisen verb (weise zurecht, weist zurecht, wiest zurecht, zurechtgewiesen)

  1. zurechtweisen (jemandem etwas nachtragen; verweisen; blamieren; )
    beschuldigen; iemand iets verwijten; blameren; kwalijk nemen; nadragen; voor de voeten gooien; iemand iets aanrekenen; laken; aanwrijven
  2. zurechtweisen (ermahnen; bestrafen; warnen; )
    waarschuwen; berispen; manen; vermanen; terechtwijzen
    • waarschuwen verb (waarschuw, waarschuwt, waarschuwde, waarschuwden, gewaarschuwd)
    • berispen verb (berisp, berispt, berispte, berispten, berispt)
    • manen verb (maan, maant, maande, maanden, gemaand)
    • vermanen verb (vermaan, vermaant, vermaande, vermaanden, vermaand)
    • terechtwijzen verb (wijs terecht, wijst terecht, wees terecht, wezen terecht, terechtgewezen)
  3. zurechtweisen (jemandem einen Vorwurf machen; verweisen; vorwerfen; )
    aanrekenen; kwalijk nemen; iemand iets verwijten; aanwrijven
  4. zurechtweisen (vorwerfen; schätzen; verweisen; )
    beschuldigen; verwijten; aanrekenen; voorhouden; blameren; voor de voeten gooien; berispen; aanwrijven; laken; nadragen; gispen
    • beschuldigen verb (beschuldig, beschuldigt, beschuldigde, beschuldigden, beschuldigd)
    • verwijten verb (verwijt, verweet, verweten, verweten)
    • aanrekenen verb (reken aan, rekent aan, rekende aan, rekenden aan, aangerekend)
    • voorhouden verb (houd voor, houdt voor, hield voor, hielden voor, voorgehouden)
    • blameren verb (blameer, blameert, blameerde, blameerden, geblameerd)
    • berispen verb (berisp, berispt, berispte, berispten, berispt)
    • aanwrijven verb
    • laken verb (laak, laakt, laakte, laakten, gelaakt)
    • nadragen verb (draag na, draagt na, droeg na, droegen na, nagedragen)
    • gispen verb (gisp, gispt, gispte, gispten, gegispt)
  5. zurechtweisen (bestrafen; verweisen; ermahnen; )
    berispen; terechtwijzen; vermanen
    • berispen verb (berisp, berispt, berispte, berispten, berispt)
    • terechtwijzen verb (wijs terecht, wijst terecht, wees terecht, wezen terecht, terechtgewezen)
    • vermanen verb (vermaan, vermaant, vermaande, vermaanden, vermaand)

Conjugations for zurechtweisen:

Präsens
  1. weise zurecht
  2. weist zurecht
  3. weist zurecht
  4. weisen zurecht
  5. weist zurecht
  6. weisen zurecht
Imperfekt
  1. wies zurecht
  2. wiest zurecht
  3. wiest zurecht
  4. wiesen zurecht
  5. wiest zurecht
  6. wiesen zurecht
Perfekt
  1. habe zurechtgewiesen
  2. hast zurechtgewiesen
  3. hat zurechtgewiesen
  4. haben zurechtgewiesen
  5. habt zurechtgewiesen
  6. haben zurechtgewiesen
1. Konjunktiv [1]
  1. weise zurecht
  2. weisest zurecht
  3. weise zurecht
  4. weisen zurecht
  5. weiset zurecht
  6. weisen zurecht
2. Konjunktiv
  1. wiese zurecht
  2. wiesest zurecht
  3. wiese zurecht
  4. wiesen zurecht
  5. wieset zurecht
  6. wiesen zurecht
Futur 1
  1. werde zurechtweisen
  2. wirst zurechtweisen
  3. wird zurechtweisen
  4. werden zurechtweisen
  5. werdet zurechtweisen
  6. werden zurechtweisen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde zurechtweisen
  2. würdest zurechtweisen
  3. würde zurechtweisen
  4. würden zurechtweisen
  5. würdet zurechtweisen
  6. würden zurechtweisen
Diverses
  1. weis zurecht!
  2. weist zurecht!
  3. weisen Sie zurecht!
  5. zurechtgewiesen
  6. zurechtweisend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for zurechtweisen:

NounRelated TranslationsOther Translations
beschuldigen Anschuldigen; Anschuldigung
kwalijk nemen Verübeln; jemandem etwas übelnehmen
laken Bettlaken; Bettlinnen; Bettwäsche; Leinen; Leinentücher; Leinenwäsche; Linnen; Tischdecke; Tischtuch; Tischtücher; Tuch; Weißwäsche; aus Wolle bestehndes Gewebe
verwijten vorhalten; vorwerfen
VerbRelated TranslationsOther Translations
aanrekenen bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; jemandem einen Vorwurf machen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen anrechnen
aanwrijven bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; jemandem einen Vorwurf machen; jemandem etwas nachtragen; nachtragen; nachtragend sein; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen
berispen bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; warnen; wegschaffen; zurechtweisen
beschuldigen bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; jemandem etwas nachtragen; nachtragen; nachtragend sein; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen anklagen; beschuldigen; verdächtigen
blameren bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; jemandem etwas nachtragen; nachtragen; nachtragend sein; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen blamieren; jemandem blamieren
gispen bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen
iemand iets aanrekenen blamieren; entgegenhalten; jemandem etwas nachtragen; nachtragen; nachtragend sein; rügen; schelten; tadeln; verleumden; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; zurechtweisen
iemand iets verwijten bestrafen; blamieren; entgegenhalten; jemandem einen Vorwurf machen; jemandem etwas nachtragen; nachtragen; nachtragend sein; rügen; schelten; tadeln; verleumden; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; zurechtweisen
kwalijk nemen bestrafen; blamieren; entgegenhalten; jemandem einen Vorwurf machen; jemandem etwas nachtragen; nachtragen; nachtragend sein; rügen; schelten; tadeln; verleumden; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; zurechtweisen
laken bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; jemandem etwas nachtragen; nachtragen; nachtragend sein; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen
manen bestrafen; ermahnen; rügen; schelten; tadeln; verweisen; warnen; zurechtweisen anmahnen; auffordern; ermahnen; fordern; jemanden anspornen; mahnen; mit Nchdruck daran erinnern
nadragen bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; jemandem etwas nachtragen; nachtragen; nachtragend sein; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen
terechtwijzen bestrafen; ermahnen; rügen; schelten; tadeln; verweisen; warnen; zurechtweisen
vermanen bestrafen; ermahnen; rügen; schelten; tadeln; verweisen; warnen; zurechtweisen
verwijten bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen
voor de voeten gooien bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; jemandem etwas nachtragen; nachtragen; nachtragend sein; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen
voorhouden bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen
waarschuwen bestrafen; ermahnen; rügen; schelten; tadeln; verweisen; warnen; zurechtweisen benachrichtigen; informieren; mitteilen; verkünden; von etwas in Kenntnis setzen; warnen

Synonyms for "zurechtweisen":

  • anpfeifen; anraunzen; auseinandernehmen; ausschelten; ausschimpfen; beschimpfen; die Leviten lesen; fertig machen; fertigmachen; jemandem seine Meinung geigen; rund machen; scharf kritisieren; zur Sau machen; zur Schnecke machen; zusammenfalten; zusammenscheißen
  • admonieren; ermahnen; rüffeln; rügen; tadeln; verwarnen; zurechtstutzen
  • etwas abschlagen; etwas abweisen; jemandem die unangenehme Meinung sagen; jemandem etwas husten
  • vorknöpfen; zur Brust nehmen; zur Rechenschaft ziehen

Wiktionary Translations for zurechtweisen:

Cross Translation:
FromToVia
• zurechtweisen → berispen; uitschelden; afkraken ↔ lambaste — to scold or verbally reprimand







Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0902 seconds
Page rendered in 1.0 seconds