Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Search: Hall

German and Dutch Search Results for: Hall

Summary

German to Dutch: more detail...

Hall:
- gegalm; luidkeelse uitroep; geschal; echo; weerklank; geluidsweerkaatsing; weergalm
Wiktionary:
- Hall → geluid, klank, toon, gerucht

German

Detailed Translations for Hall from German to Dutch

Hall:

Hall [der ~] nomen

der Hall (Widerhall; Resonanz; Schall; Echo)
het gegalm; luidkeelse uitroep; het geschal
- gegalm [het ~] nomen
- luidkeelse uitroep [znw.] nomen
- geschal [het ~] nomen
der Hall (Nachhall; Echo; Schall; Widerhall; Nachschall)
de echo; de weerklank; geluidsweerkaatsing; de weergalm
- echo [de ~ (m)] nomen
- weerklank [de ~ (m)] nomen
- geluidsweerkaatsing [znw.] nomen
- weergalm [de ~ (m)] nomen

Translation Matrix for Hall:

Noun	Related Translations	Other Translations
echo	Echo; Hall; Nachhall; Nachschall; Schall; Widerhall	Echo
gegalm	Echo; Hall; Resonanz; Schall; Widerhall
geluidsweerkaatsing	Echo; Hall; Nachhall; Nachschall; Schall; Widerhall
geschal	Echo; Hall; Resonanz; Schall; Widerhall	Geschmetter; Hörnerschall; Schall; Schmettern
luidkeelse uitroep	Echo; Hall; Resonanz; Schall; Widerhall
weergalm	Echo; Hall; Nachhall; Nachschall; Schall; Widerhall
weerklank	Echo; Hall; Nachhall; Nachschall; Schall; Widerhall

Synonyms for "Hall":

Nachhall

Wiktionary Translations for Hall:

Cross Translation:

From	To	Via
• Hall	→ geluid; klank; toon; gerucht	↔ son — Quelque chose que l’on peut écouter, entendre.