German
Detailed Translations for Knüppel from German to Dutch
Knüppel:
-
der Knüppel
-
der Knüppel (Totschläger; Knute; Keule)
Translation Matrix for Knüppel:
Noun | Related Translations | Other Translations |
knoet | Knüppel | Dutt; Haarknoten; Knoten; Knäuel; Knötchen; Strähne |
knots | Keule; Knute; Knüppel; Totschläger | |
knuppel | Keule; Knute; Knüppel; Totschläger | |
ploertendoder | Keule; Knute; Knüppel; Totschläger | |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
knots | bekloppt; bescheuert; blöd; blöde; blödsinnig; dämlich; geisteskrank; geistesschwach; gestört; hirnverbrannt; idiotenhaft; idiotisch; irre; irrsinnig; lächerlich; närrisch; plemplem; unsinnig; unvernünftig; verrückt; verstört; wahnsinnig; übergeschnappt |
Synonyms for "Knüppel":
Dutch
Detailed Translations for Knüppel from Dutch to German
Knüppel form of knuppel:
-
de knuppel (ploertendoder; knots)
-
de knuppel (knoet)
Translation Matrix for knuppel:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Keule | knots; knuppel; ploertendoder | stuitstuk |
Knute | knots; knuppel; ploertendoder | |
Knüppel | knoet; knots; knuppel; ploertendoder | |
Totschläger | knots; knuppel; ploertendoder | moordenaar |
Related Words for "knuppel":
Wiktionary Translations for knuppel:
knuppel
Cross Translation:
noun
-
korte dikke stok, bedoeld om lijfstraf mee uit te delen
- knuppel → Knüppel
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• knuppel | → Keule; Schläger | ↔ bat — club |
• knuppel | → Knüppel | ↔ bludgeon — short heavy club |
• knuppel | → Bengel; Keule | ↔ club — weapon |
• knuppel | → Knüppel | ↔ cudgel — a short heavy club with a rounded head used as a weapon |
knuppelen:
-
knuppelen
Conjugations for knuppelen:
o.t.t.
- knuppel
- knuppelt
- knuppelt
- knuppelen
- knuppelen
- knuppelen
o.v.t.
- knuppelde
- knuppelde
- knuppelde
- knuppelden
- knuppelden
- knuppelden
v.t.t.
- heb geknuppeld
- hebt geknuppeld
- heeft geknuppeld
- hebben geknuppeld
- hebben geknuppeld
- hebben geknuppeld
v.v.t.
- had geknuppeld
- had geknuppeld
- had geknuppeld
- hadden geknuppeld
- hadden geknuppeld
- hadden geknuppeld
o.t.t.t.
- zal knuppelen
- zult knuppelen
- zal knuppelen
- zullen knuppelen
- zullen knuppelen
- zullen knuppelen
o.v.t.t.
- zou knuppelen
- zou knuppelen
- zou knuppelen
- zouden knuppelen
- zouden knuppelen
- zouden knuppelen
en verder
- ben geknuppeld
- bent geknuppeld
- is geknuppeld
- zijn geknuppeld
- zijn geknuppeld
- zijn geknuppeld
diversen
- knuppel!
- knuppelt!
- geknuppeld
- knuppelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for knuppelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
hauen | knuppelen | beuken; bomen kappen; bonken; een klap geven; hakken; hameren; hard slaan; hengsten; houwen; kappen; meppen; omhakken; rammen; ranselen; schoppen; slaan; timmeren; trappen; trappen geven; vellen |
prügeln | knuppelen | ranselen |
Related Words for "knuppelen":
Wiktionary Translations for knuppelen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• knuppelen | → aufzehren; erschöpfen | ↔ sap — strike with a sap |