Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Search: Auslage

German and Dutch Search Results for: Auslage

Summary

German to Dutch: more detail...

Auslage:
- etalering; uitstalling; vitrine; uitstalkast; glazenkast; toonkast; winkelruit
Wiktionary:
- Auslage → besteding, vertering, uitgaaf, exodus, uittocht, afrit, uitgang, uitweg

German

Detailed Translations for Auslage from German to Dutch

Auslage:

Auslage [die ~] nomen

die Auslage
etalering
- etalering [znw.] nomen
die Auslage
de uitstalling
- uitstalling [de ~ (v)] nomen
die Auslage (Vitrine; Schaukasten; Glasschrank; Glasschränke; Schaufenster)
de vitrine; de uitstalkast; de glazenkast; toonkast
- vitrine [de ~ (v)] nomen
- uitstalkast [de ~] nomen
- glazenkast [de ~] nomen
- toonkast [znw.] nomen
die Auslage (Schaufenster; Schaukasten; Vitrine; Fensterladen; Fensterläden; Schaufensterscheibe)
de winkelruit
- winkelruit [de ~] nomen

Translation Matrix for Auslage:

Noun	Related Translations	Other Translations
etalering	Auslage
glazenkast	Auslage; Glasschrank; Glasschränke; Schaufenster; Schaukasten; Vitrine	Glasschrank; Porzellanschrank
toonkast	Auslage; Glasschrank; Glasschränke; Schaufenster; Schaukasten; Vitrine
uitstalkast	Auslage; Glasschrank; Glasschränke; Schaufenster; Schaukasten; Vitrine	Schaukasten; Vitrine
uitstalling	Auslage
vitrine	Auslage; Glasschrank; Glasschränke; Schaufenster; Schaukasten; Vitrine
winkelruit	Auslage; Fensterladen; Fensterläden; Schaufenster; Schaufensterscheibe; Schaukasten; Vitrine

Synonyms for "Auslage":

Wiktionary Translations for Auslage:

Cross Translation:

From	To	Via
• Auslage	→ besteding; vertering; uitgaaf	↔ dépense — L’argent qu’on employer à quelque chose que ce pouvoir être.
• Auslage	→ exodus; uittocht; besteding; vertering; uitgaaf; afrit; uitgang; uitweg	↔ sortie — action de sortir.