Interglot - Zug: German and Dutch Search Results found in the Interglot Translation Dictionary

Summary

German to Dutch: more detail...

Zug:
- trein; spoortrein; zet; schaakzet; tocht; luchtzuiging; trek; sleep; haal; kras; pennekras; slok; dronk; teug; zuiging; zuigkracht
Wiktionary:
- Zug → trein, stoet, teug, tocht
- Zug → tocht, teug, slok, beurt, zet, streek, slag, trein, trekkenwand, tros, gelaatstrek, trek, karaktertrek

German

Detailed Translations for Zug from German to Dutch

der Zug
de trein
– voertuig dat over rails rijdt van het ene station naar het andere ¹
- trein [de ~ (m)] nomen
  - we gaan met de trein naar Amsterdam¹
de spoortrein
- spoortrein [de ~ (m)] nomen
der Zug (Schachzug; Manöver)
de zet; de schaakzet
- zet [de ~ (m)] nomen
- schaakzet [de ~ (m)] nomen
der Zug (Luftabsaugung)
de tocht; luchtzuiging; de trek
- tocht [de ~ (m)] nomen
- luchtzuiging [znw.] nomen
- trek [de ~ (m)] nomen
der Zug (Schleppe; Troß; Schleppzug; Schleppnetz; Gefolge)
de sleep
- sleep [de ~ (m)] nomen
der Zug (Strich; Kratzer; Schnörkel; Einschnitt; Federstrich)
de haal; de kras; pennekras
- haal [de ~ (m)] nomen
- kras [de ~] nomen
- pennekras [znw.] nomen
der Zug (Schluck)
de slok; de dronk; de teug
- slok [de ~ (m)] nomen
- dronk [de ~ (m)] nomen
- teug [de ~] nomen
der Zug (Zugkraft)
de zuiging; de zuigkracht
- zuiging [de ~ (v)] nomen
- zuigkracht [de ~] nomen

Noun	Related Translations	Other Translations
dronk	Schluck; Zug
haal	Einschnitt; Federstrich; Kratzer; Schnörkel; Strich; Zug	Anziehen; Ruck; Zug von eine Zigarette
kras	Einschnitt; Federstrich; Kratzer; Schnörkel; Strich; Zug	Kratzer; Schramme
luchtzuiging	Luftabsaugung; Zug
pennekras	Einschnitt; Federstrich; Kratzer; Schnörkel; Strich; Zug
schaakzet	Manöver; Schachzug; Zug
sleep	Gefolge; Schleppe; Schleppnetz; Schleppzug; Troß; Zug
slok	Schluck; Zug
spoortrein	Zug
teug	Schluck; Zug
tocht	Luftabsaugung; Zug	Ausfahrt; Ausflug; Erkundung; Erkundungsfahrt; Exkurs; Exkursion; Expedition; Fahrt; Fußwanderung; Lehrausflug; Marsch; Passage; Reise; Ritt; Schulausflug; Seereise; Spazierfahrt; Spritzfahrt; Studienreise; Tour; Überfahrt
trein	Zug
trek	Luftabsaugung; Zug	Anziehen; Appetit; Eßlust; Hunger; Hungergefühl; Lust haben etwas zu essen; Magenknurren; Ruck
zet	Manöver; Schachzug; Zug	Anprall; Anstoß; Bums; Puff; Schachzug; Schlag; Spielzug; Stoß; Zusammenstoß; leichter Stoß
zuiging	Zug; Zugkraft
zuigkracht	Zug; Zugkraft

Durchzug; Hauch; Luftzug
Bahn; Eisenbahn; Lok; Lokomotive; Triebfahrzeug; Fahrgerät; Fahrmaschine; Fahrzeug; Gefährt; Vehikel; Verkehrsmittel
Belastung; Spannung; Spannungszustand; Tension
Charaktereigenschaft; Charakterzug; Eigenschaft; Einstellung; Haltung; Merkmal; psychologische Eigenschaft

Zug

noun

mehrere hintereinander gekoppelte Fahrzeuge (speziell auf Schienen)
- Zug → trein

Zug

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• Zug	→ tocht	↔ draught — a current of air
• Zug	→ teug; slok	↔ draught — an amount of liquid that is drunk in one swallow
• Zug	→ beurt; zet	↔ move — the act of moving a token on a gameboard
• Zug	→ streek	↔ stroke — line drawn with a pen or pencil
• Zug	→ slag	↔ stroke — particular style of swimming
• Zug	→ trein	↔ train — line of connected cars or carriages
• Zug	→ beurt	↔ turn — one's chance to make a move in a game
• Zug	→ trekkenwand	↔ cintre — Plafond de la scène d’un théâtre.
• Zug	→ tocht	↔ courant d’air — Se dit du vent lorsque, traversant un espace resserré, il souffle d’une manière continue.
• Zug	→ trein; tros	↔ train — ferro\|fr convoi ferroviaire constitué d’au moins une locomotive et de wagons. note S’emploie, plus rarement, en astronautique et dans les transports routiers.
• Zug	→ gelaatstrek; trek; karaktertrek	↔ trait — (vieilli) action de tirer une voiture par des animaux.