Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Search: Sitten

German and Dutch Search Results for: Sitten

Summary

German to Dutch: more detail...

Sitten:
- gewoontes; usances; tradities; zeden; gebruiken; omgangsvormen; manieren; fatsoen
Wiktionary:
- Sitten → gebruiken

German

Detailed Translations for Sitten from German to Dutch

Sitten:

Sitten [die ~] nomen

die Sitten (Bräuche)
de gewoontes; de usances; de tradities; de zeden; de gebruiken
- gewoontes [de ~] nomen, plural
- usances [de ~] nomen, plural
- tradities [de ~] nomen, plural
- zeden [de ~] nomen, plural
- gebruiken [de ~] nomen, plural
die Sitten (Umgangsformen)
de omgangsvormen; de manieren; het fatsoen
- omgangsvormen [de ~] nomen, plural
- manieren [de ~] nomen, plural
- fatsoen [het ~] nomen

Translation Matrix for Sitten:

Noun	Related Translations	Other Translations
fatsoen	Sitten; Umgangsformen	Anstand; Anständigkeit; Eleganz; Höflichkeit; Korrektheit; Schicklichkeit; Sittlichkeit; Sittsamkeit
gebruiken	Bräuche; Sitten
gewoontes	Bräuche; Sitten
manieren	Sitten; Umgangsformen
omgangsvormen	Sitten; Umgangsformen
tradities	Bräuche; Sitten	Traditionen; Überlieferungen
usances	Bräuche; Sitten
zeden	Bräuche; Sitten
Verb	Related Translations	Other Translations
gebruiken		Drogen nehmen; Rauschgift konsumieren; anwenden; aufarbeiten; aufbrauchen; aufessen; aufknabbern; aufmachen; aufnehmen; aufsetzen; aufstellen; aufwenden; aufzehren; ausbeuten; ausfertigen; benutzen; bereitstellen; einsetzen; essen; gebrauchen; handhaben; hantieren; konsumieren; nutzen; praktizieren; speisen; tun; verrichten; verwenden; verzehren; zu sich nehmen

Wiktionary Translations for Sitten:

Sitten

noun

meervoud van het zelfstandig naamwoord gebruik
- gebruiken → Sitten