Interglot - Ernennung: German and Dutch Search Results found in the Interglot Translation Dictionary

Summary

German to Dutch: more detail...

Ernennung:
- benaming; aanduiding; benoeming; installatie; aanstelling; nominatie; voordracht; personeelsbenoeming
Wiktionary:
- Ernennung → benoeming
- Ernennung → aanstelling

German

Detailed Translations for Ernennung from German to Dutch

die Ernennung (Aufstellung)
de benaming; de aanduiding; de benoeming
- benaming [de ~ (v)] nomen
- aanduiding [de ~ (v)] nomen
- benoeming [de ~ (v)] nomen
die Ernennung (Job; Anstellung; Beschäftigung)
de installatie; de aanstelling; de benoeming
- installatie [de ~ (v)] nomen
- aanstelling [de ~ (v)] nomen
- benoeming [de ~ (v)] nomen
die Ernennung (Einsetzung; Einstellung)
de nominatie; de voordracht
- nominatie [de ~ (v)] nomen
- voordracht [de ~] nomen
die Ernennung
personeelsbenoeming
- personeelsbenoeming

Noun	Related Translations	Other Translations
aanduiding	Aufstellung; Ernennung	Angabe; Bezeichner; Hinweis
aanstelling	Anstellung; Beschäftigung; Ernennung; Job
benaming	Aufstellung; Ernennung
benoeming	Anstellung; Aufstellung; Beschäftigung; Ernennung; Job
installatie	Anstellung; Beschäftigung; Ernennung; Job	Installation; Setup
nominatie	Einsetzung; Einstellung; Ernennung
voordracht	Einsetzung; Einstellung; Ernennung	Ansprache; Deklamation; Konzert; Lesung; Rede; Referat; Vortrag
Other	Related Translations	Other Translations
personeelsbenoeming	Ernennung

Ernennung

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• Ernennung	→ aanstelling	↔ appointment — act of appointing; designation of a person to hold an office