Dutch
Detailed Translations for Karbon from Dutch to German
Karbon: (*Using Word and Sentence Splitter)
- kar: Auto; Fahrzeug; Wagen; Personenwagen; Schüssel; Gefährt; Karren; Karre; Handwagen; Fuhrwerk; Zugmaschine; Vehikel
- bon: Zettel; Stück; Schein; Abschnitt; Marke; Tuch; Rest; Fleck; Differenz; Lappen; Fetzen; Überrest; Lumpen; Restposten; Flicken; Riester; Kassenschein; Schlacke; Coupon; Restant; Restbestand; Überbleibsel; Stoffetzen; Surplus; Kupon; Reklamezettel; Flicklappen; Stofflappen; kleineSchwanz; kleineSchwänze; Strafe; Strafzettel; Empfangsschein; Überweisungsschein
- karren: fahren; schieben; karren; steuern; lenken