Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. Sprachlehrer:
  2. Wiktionary:


German

Detailed Translations for Sprachlehrer from German to Dutch

Sprachlehrer:

Sprachlehrer [der ~] nomen

  1. der Sprachlehrer
    de spraakleraar
  2. der Sprachlehrer
    de taalleraar; taalonderwijzer

Sprachlehrer [die ~] nomen

  1. die Sprachlehrer
    de taalleraren

Translation Matrix for Sprachlehrer:

NounRelated TranslationsOther Translations
spraakleraar Sprachlehrer
taalleraar Sprachlehrer
taalleraren Sprachlehrer
taalonderwijzer Sprachlehrer

Wiktionary Translations for Sprachlehrer:

Sprachlehrer
noun
  1. beroep|nld een paramedische therapeut die zowel volwassenen als kinderen behandelt die problemen hebben met de spraak