Interglot - Rundgang: German and Dutch Search Results found in the Interglot Translation Dictionary

Summary

German to Dutch: more detail...

Rundgang:
- rondwandeling; omgang; rondje; toer; rondgang; zijn ronde doen; cirkel; kring; ringetje
- ronde; rondje; omgang
Wiktionary:
- Rundgang → rondgang

German

Detailed Translations for Rundgang from German to Dutch

der Rundgang (Spaziergang; Runde)
de rondwandeling
- rondwandeling [de ~ (v)] nomen
der Rundgang (seine Runde machen; Runde)
de omgang; het rondje; de toer; de rondgang; zijn ronde doen
- omgang [de ~ (m)] nomen
- rondje [het ~] nomen
- toer [de ~ (m)] nomen
- rondgang [de ~ (m)] nomen
- zijn ronde doen [znw.] nomen
der Rundgang (Kreis; Zirkel; Ring; Erfahrung; Zyklus; Erkundungsgänge; Kettenring; Verkehr; Erkundungsgang)
de cirkel; de kring; het rondje
- cirkel [de ~ (m)] nomen
- kring [de ~ (m)] nomen
- rondje [het ~] nomen
der Rundgang (Runde; Tour)
het rondje; het ringetje
- rondje [het ~] nomen
- ringetje [het ~] nomen

die Rundgang (Runde)
de ronde; het rondje; de omgang
- ronde [de ~] nomen
- rondje [het ~] nomen
- omgang [de ~ (m)] nomen

Noun	Related Translations	Other Translations
cirkel	Erfahrung; Erkundungsgang; Erkundungsgänge; Kettenring; Kreis; Ring; Rundgang; Verkehr; Zirkel; Zyklus	Einigung; Klub; Kreis; Ring; Stammtisch; Verein
kring	Erfahrung; Erkundungsgang; Erkundungsgänge; Kettenring; Kreis; Ring; Rundgang; Verkehr; Zirkel; Zyklus	Einigung; Gebiet; Klub; Kreis; Kreisform; Kringel; Ring; Runde; Stammtisch; Verein
omgang	Runde; Rundgang; seine Runde machen	Gemeinschaft; Geslechtsverkehr; Kontakt; Rundgänge; Rundläufe; Sexualverkehr; Umgang; Umgänge; Umzüge; soziales Verhalten
ringetje	Runde; Rundgang; Tour
ronde	Runde; Rundgang	Gastspielreise; Strecke; Teilstrecke; Tour; Tournee
rondgang	Runde; Rundgang; seine Runde machen
rondje	Erfahrung; Erkundungsgang; Erkundungsgänge; Kettenring; Kreis; Ring; Runde; Rundgang; Tour; Verkehr; Zirkel; Zyklus; seine Runde machen	Partie; Runde; Spiel; Spielchen
rondwandeling	Runde; Rundgang; Spaziergang
toer	Runde; Rundgang; seine Runde machen	Ausfahrt; Ausflug; Bahn; Erkundung; Erkundungsfahrt; Exkurs; Exkursion; Expedition; Fahrt; Fertigkeit; Fußwanderung; Gastspielreise; Gelehrtheit; Geschicklichkeit; Geschicktheit; Gewandtheit; Kenntnis; Kniff; Kunst; Künste; Lehrausflug; Leistung; Marsch; Passage; Reise; Ritt; Route; Runde; Rundfahrt; Rundläufe; Rundreise; Sachverstand; Schulausflug; Seereise; Spazierfahrt; Spritzfahrt; Studienreise; Tagesausflug; Tagestour; Tour; Trick; Tüchtigkeit; Wissen; lästige Arbeit; Überfahrt
zijn ronde doen	Runde; Rundgang; seine Runde machen

Rundgang

noun

Dutch