Interglot - "Belag" translated from German to Dutch

Summary

German to Dutch: more detail...

Belag:
- coating; laag; tapijt; vloerbedekking; tapijtje; karpet; vloerkleed; belegering; beleg
Wiktionary:
- Belag → beleg

German

Detailed Translations for Belag from German to Dutch

der Belag (Schicht)
coating; de laag
- coating [znw.] nomen
- laag [de ~] nomen
der Belag (Fußbodenbelag; Teppich)
het tapijt; de vloerbedekking; het tapijtje
- tapijt [het ~] nomen
- vloerbedekking [de ~ (v)] nomen
- tapijtje [het ~] nomen
der Belag (Fußbodenbelag; Teppich)
het tapijt; het karpet; het vloerkleed
- tapijt [het ~] nomen
- karpet [het ~] nomen
- vloerkleed [het ~] nomen
der Belag (Belagerung)
de belegering; het beleg
- belegering [de ~ (v)] nomen
- beleg [het ~] nomen

Noun	Related Translations	Other Translations
beleg	Belag; Belagerung	Brotaufstrich; Brotbelag
belegering	Belag; Belagerung
coating	Belag; Schicht
karpet	Belag; Fußbodenbelag; Teppich
laag	Belag; Schicht	Abriß; Ebene; Entwurf; Entwürfe; Etage; Gradation; Höhe; Idee; Konzept; Kriterium; Maßstab; Niveau; Plan; Projekt; Schicht; Skala; Staffel; Staffelstellung; Stock; Stockwerk; Stufe; Vorhaben; Vorsatz
tapijt	Belag; Fußbodenbelag; Teppich
tapijtje	Belag; Fußbodenbelag; Teppich
vloerbedekking	Belag; Fußbodenbelag; Teppich
vloerkleed	Belag; Fußbodenbelag; Teppich
Adjective	Related Translations	Other Translations
laag		alltäglich; banal; dürftig; einfach; falsch; fühllos; gehässig; gemein; gering; gängig; heimtückisch; hinterhältig; hinterlistig; kleinlich; landläufig; mies; niederträchtig; niedrig; nierderträchtig; platt; schamlos; schmählich; schofel; schuftig; schwach; schweinisch; schäbig; schändlich; tief; trivial; tückisch; verrucht; verächtlich; von niedrigem Niveau; winzig

Belag

noun