Interglot - "Einstellen" translated from German to Dutch

Remove Ads

Summary

German to Dutch: more detail...

Einstellen:
- afstemmen; regelen; instellen; afstellen; inregelen; aanpassing; bijstelling; het plaatsen; plaatsing; inhuren; huren van persoon

German

Detailed Translations for Einstellen from German to Dutch

Einstellen:

Einstellen [das ~] nomen

Einstellen (Abstimmen; Feineinstellung)
afstemmen; het regelen; instellen; afstellen; inregelen
- afstemmen [znw.] nomen
- regelen [het ~] nomen
- instellen [znw.] nomen
- afstellen [znw.] nomen
- inregelen [znw.] nomen
Einstellen (Einrichten; Nachstellung; Anpassen; Justierung)
de aanpassing; de bijstelling
- aanpassing [de ~ (v)] nomen
- bijstelling [de ~ (v)] nomen
Einstellen (Einstellung)
het plaatsen; de plaatsing
- het plaatsen [znw.] nomen
- plaatsing [de ~ (v)] nomen
Einstellen (Engagieren)
inhuren; huren van persoon
- inhuren [znw.] nomen
- huren van persoon [znw.] nomen

Translation Matrix for Einstellen:

Noun	Related Translations	Other Translations
aanpassing	Anpassen; Einrichten; Einstellen; Justierung; Nachstellung	Anpassung; Personalisierung
afstellen	Abstimmen; Einstellen; Feineinstellung
afstemmen	Abstimmen; Einstellen; Feineinstellung	Abstimmung
bijstelling	Anpassen; Einrichten; Einstellen; Justierung; Nachstellung
het plaatsen	Einstellen; Einstellung
huren van persoon	Einstellen; Engagieren
inhuren	Einstellen; Engagieren	Anheuern; Anstellen
inregelen	Abstimmen; Einstellen; Feineinstellung
instellen	Abstimmen; Einstellen; Feineinstellung	Einschätzung; Peilung
plaatsing	Einstellen; Einstellung	Einordnung; Positionierung
regelen	Abstimmen; Einstellen; Feineinstellung	Organisieren; Regeln
Verb	Related Translations	Other Translations
afstellen		ablehnen; abstimmen; einstellen; gleichrichten; gleichschalten
afstemmen		ablehnen; abschlagen; abstimmen; abweisen; ausschlagen; einbauen; einführen; eingeben; einsetzen; einspeisen; einstellen; eintippen; führen; gleichrichten; gleichschalten; hineinstecken; importieren; inaugurieren; initiieren; installieren; starten; verweigern; verwerfen; zurückweisen
inhuren		anheuern; anstellen; anziehen; einstellen; engagieren
instellen		einbauen; einführen; eingeben; einsetzen; einspeisen; einstellen; eintippen; errichten; führen; gründen; hineinstecken; importieren; inaugurieren; initiieren; installieren; starten
regelen		Maßregeln treffen; ablehnen; abstimmen; anordnen; aufbauen; aufstellen; ausrichten; bauen; deichseln; einrichten; erbauen; errichten; herrichten; in Ordnung bringen; klären; ordnen; organisieren; regeln; regulieren; steuern; veranstalten

Synonyms for "Einstellen":

Adaptierung; Adaption; Angleichung; Anpassung; Ausrichtung; Einstellung; Justierung; Kalibrierung; Konfiguration; Regulierung; Umstellung; Aktion; Handlung; Operation; Tat

External Machine Translations:

Related Translations for Einstellen

Remove Ads

Translate Einstellen from German to Dutch

Detailed Translations for Einstellen from German to Dutch

Einstellen:

Einstellen [das ~] nomen

Einstellen (Abstimmen; Feineinstellung)

Einstellen (Einrichten; Nachstellung; Anpassen; Justierung)

Einstellen (Einstellung)

Einstellen (Engagieren)

Translation Matrix for Einstellen:

Synonyms for "Einstellen":

Related Translations for Einstellen