Interglot - "Heizung" translated from German to Dutch

Summary

German to Dutch: more detail...

Heizung:
- verwarming; het verwarmen; verhitting; kachel; verwarmingsinstallatie; kleine kachel; kacheltje
Wiktionary:
- Heizung → kachel, verwarming
- Heizung → verwarming

German

Detailed Translations for Heizung from German to Dutch

die Heizung
de verwarming; het verwarmen
- verwarming [de ~ (v)] nomen
- het verwarmen [znw.] nomen
die Heizung
de verhitting
- verhitting [de ~ (v)] nomen
die Heizung
de verwarming
- verwarming [de ~ (v)] nomen
die Heizung (Erwärmung; Feuerung)
de verwarming; de kachel
- verwarming [de ~ (v)] nomen
- kachel [de ~] nomen
die Heizung (Heizungsinstallation)
de verwarmingsinstallatie
- verwarmingsinstallatie [de ~ (v)] nomen
die Heizung (Herd; Ofen; Erwärmung; Feuerung)
kleine kachel; het kacheltje
- kleine kachel [znw.] nomen
- kacheltje [het ~] nomen

Noun	Related Translations	Other Translations
het verwarmen	Heizung
kachel	Erwärmung; Feuerung; Heizung
kacheltje	Erwärmung; Feuerung; Heizung; Herd; Ofen
kleine kachel	Erwärmung; Feuerung; Heizung; Herd; Ofen
verhitting	Heizung
verwarming	Erwärmung; Feuerung; Heizung	Zentralheizung
verwarmingsinstallatie	Heizung; Heizungsinstallation

Heizung

noun

een apparaat waarin energie wordt omgezet in warmte met de bedoeling een ruimte te verwarmen
- kachel → Ofen; Heizung
een installatie die voor het verwarmen zorgt
- verwarming → Heizung

Cross Translation:

From	To	Via
• Heizung	→ verwarming	↔ heating — a system that raises the temperature of a room or building
• Heizung	→ verwarming	↔ chauffage — action de chauffer