Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. Verschleiß:
  2. Wiktionary:


German

Detailed Translations for Verschleiß from German to Dutch

Verschleiß:

Verschleiß [der ~] nomen

  1. der Verschleiß (Abnutzung; Erosion)
    de slijtage; slijting
  2. der Verschleiß (Abnutzung)
    vlasoogst; slijting

Translation Matrix for Verschleiß:

NounRelated TranslationsOther Translations
slijtage Abnutzung; Erosion; Verschleiß
slijting Abnutzung; Erosion; Verschleiß
vlasoogst Abnutzung; Verschleiß

Synonyms for "Verschleiß":


Wiktionary Translations for Verschleiß:

Verschleiß
noun
  1. het met een bijl in houtblokken hakken van boomstammen
  2. schade die door langdurig gebruik geleidelijk aangericht wordt

Cross Translation:
FromToVia
Verschleiß slijtage usure — Détérioration par suite du long usage (2)