Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Translate abmachen

Translate abmachen from German to Dutch

Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. abmachen:

German

Detailed Translations for abmachen from German to Dutch

abmachen:

abmachen verb (mache ab, machst ab, macht ab, machte ab, machtet ab, abgemacht)

  1. abmachen (fertig bringen; erledigen)
    completeren; voltooien; afronden; afmaken; beëindigen; afwerken; klaarmaken; volbrengen; volmaken; een einde maken aan; afkrijgen; klaarkrijgen
    • completeren verb (completeer, completeert, completeerde, completeerden, gecompleteerd)
    • voltooien verb (voltooi, voltooit, voltooide, voltooiden, voltooid)
    • afronden verb (rond af, rondt af, rondde af, rondden af, afgerond)
    • afmaken verb (maak af, maakt af, maakte af, maakten af, afgemaakt)
    • beëindigen verb (beëindig, beëindigt, beëindigde, beëindigden, beëindigd)
    • afwerken verb (werk af, werkt af, werkte af, werkten af, afgewerkt)
    • klaarmaken verb (maak klaar, maakt klaar, maakte klaar, maakten klaar, klaargemaakt)
    • volbrengen verb (volbreng, volbrengt, volbracht, volbrachten, volbracht)
    • volmaken verb (volmaak, volmaakt, volmaakte, volmaakten, volmaakt)
    • een einde maken aan verb (maak een einde aan, maakt een einde aan, maakte een einde aan, maakten een einde aan, een einde gemaakt aan)
    • afkrijgen verb (krijg af, krijgt af, kreeg af, kregen af, afgekregen)
    • klaarkrijgen verb (krijg klaar, krijgt klaar, kreeg klaar, kregen klaar, klaargekregen)
  2. abmachen (übereinkommen; akkordieren)
    overeenkomen; afspreken; accorderen
    • overeenkomen verb (kom overeen, komt overeen, kwam overeen, kwamen overeen, overeen gekomen)
    • afspreken verb (spreek af, spreekt af, sprak af, spraken af, afgesproken)
    • accorderen verb (accordeer, accordeert, accordeerde, accordeerden, geaccordeerd)
  3. abmachen (vereinbaren; ausmachen)
    afspreken; iets overeenkomen
  4. abmachen (beschließen; entscheiden; vereinbaren; )
    besluiten; beslissen
    • besluiten verb (besluit, besloot, besloten, besloten)
    • beslissen verb (beslis, beslist, besliste, beslisten, beslist)
  5. abmachen (vereinbaren; übereinstimmen; Sich einig werden; ausmachen; einwilligen)
    overeenkomen; overeenstemmen; eens worden
    • overeenkomen verb (kom overeen, komt overeen, kwam overeen, kwamen overeen, overeen gekomen)
    • overeenstemmen verb (stem overeen, stemt overeen, stemde overeen, stemden overeen, overeen gestemd)
    • eens worden verb (word eens, wordt eens, werd eens, werden eens, eens geworden)

Conjugations for abmachen:

Präsens
  1. mache ab
  2. machst ab
  3. macht ab
  4. machen ab
  5. macht ab
  6. machen ab
Imperfekt
  1. machte ab
  2. machtest ab
  3. machte ab
  4. machten ab
  5. machtet ab
  6. machten ab
Perfekt
  1. habe abgemacht
  2. hast abgemacht
  3. hat abgemacht
  4. haben abgemacht
  5. habt abgemacht
  6. haben abgemacht
1. Konjunktiv [1]
  1. mache ab
  2. machest ab
  3. mache ab
  4. machen ab
  5. machet ab
  6. machen ab
2. Konjunktiv
  1. machte ab
  2. machtest ab
  3. machte ab
  4. machten ab
  5. machtet ab
  6. machten ab
Futur 1
  1. werde abmachen
  2. wirst abmachen
  3. wird abmachen
  4. werden abmachen
  5. werdet abmachen
  6. werden abmachen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde abmachen
  2. würdest abmachen
  3. würde abmachen
  4. würden abmachen
  5. würdet abmachen
  6. würden abmachen
Diverses
  1. mache ab!
  2. macht ab!
  3. machen Sie ab!
  5. abgemacht
  6. abmachend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for abmachen:

NounRelated TranslationsOther Translations
accorderen Abmachen; Absprechen; Akkordieren; Übereinstimmen
afkrijgen Abkriegen; Beenden
afmaken Abschlachten; Absolvieren; Schlachten; Vollenden
afspreken Abmachen; Absprechen; Akkordieren
afwerken Absolvieren; Schlachten; Vollenden
besluiten Anordnung; Beschluß; Bestimmung; Erlaß; Ratsbeschluß; Ratschluß; Regierungsbeschluß; Verfügung; Verordnung
beëindigen Beenden; Beendigen
klaarmaken Zubereiten
overeenstemmen Akkordieren; Übereinstimmen
volbrengen Durchführung; Exekution; Hinrichtung; Strafvollstreckung; Vollstreckung; Vollziehung; Vollzug
VerbRelated TranslationsOther Translations
accorderen abmachen; akkordieren; übereinkommen
afkrijgen abmachen; erledigen; fertig bringen
afmaken abmachen; erledigen; fertig bringen aufbessern; ausbauen; ausbessern; ausschalten; beenden; berichtigen; ergänzen; erledigen; ermorden; fertigbringen; fertigmachen; fertigstellen; komplettieren; liquidieren; perfektionieren; töten; umbringen; verhunzen; vernichten; vervollkommnen; vervollständigen; vollenden
afronden abmachen; erledigen; fertig bringen komplettieren; vervollständigen
afspreken abmachen; akkordieren; ausmachen; vereinbaren; übereinkommen ordnen; organisieren; regeln; regulieren; sich treffen; steuern
afwerken abmachen; erledigen; fertig bringen aufmachen; dekorieren; feinmachen; fertigmachen; fertigstellen; garnieren; gestalten; verzieren; vollenden; zieren
beslissen abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren
besluiten abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren
beëindigen abmachen; erledigen; fertig bringen abbrechen; abreißen; anbrechen; aufdröseln; aufhören; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; aufmachen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; beenden; beschließen; brechen; enden; entbinden; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entwirren; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; freilassen; halten; lösen; scheiden; schließen; trennen; unterbrechen; vollenden; zerbrechen; zerlegen; zerreißen
completeren abmachen; erledigen; fertig bringen aufbessern; ausbauen; ausbessern; beenden; berichtigen; ergänzen; fertigbringen; fertigmachen; fertigstellen; komplettieren; perfektionieren; vervollkommnen; vervollständigen; vollenden
een einde maken aan abmachen; erledigen; fertig bringen abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden
eens worden Sich einig werden; abmachen; ausmachen; einwilligen; vereinbaren; übereinstimmen
iets overeenkomen abmachen; ausmachen; vereinbaren
klaarkrijgen abmachen; erledigen; fertig bringen
klaarmaken abmachen; erledigen; fertig bringen kochen; vorbereiten; zubereiten
overeenkomen Sich einig werden; abmachen; akkordieren; ausmachen; einwilligen; vereinbaren; übereinkommen; übereinstimmen gleichen; gleichkommen; korrespondieren; stimmen; vereinbaren; zusammenstimmen; übereinstimmen mit
overeenstemmen Sich einig werden; abmachen; ausmachen; einwilligen; vereinbaren; übereinstimmen aufgehen; decken; eine harmonische Einheit bilden; gleichen; hinkommen; korrespondieren; passen; richtig sein; stimmen; übereinstimmen
volbrengen abmachen; erledigen; fertig bringen
volmaken abmachen; erledigen; fertig bringen anfüllen; ausfüllen; füllen; vollgießen
voltooien abmachen; erledigen; fertig bringen aufbessern; ausbauen; ausbessern; beenden; berichtigen; ergänzen; fertigbringen; fertigmachen; fertigstellen; komplettieren; perfektionieren; vervollkommnen; vervollständigen; vollenden

Synonyms for "abmachen":








Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0520 seconds
Page rendered in 1.0 seconds