Summary
German to Dutch: more detail...
- bedenken:
-
Wiktionary:
- bedenken → overwegen, beachten, bedenken, herinneren, bedelen
- bedenken → spiegelen, weerspiegelen, reflecteren, terugkaatsen, weerkaatsen, bedenken, nadenken, overdenken, wikken, zinnen, zinnen op
German
Detailed Translations for bedachten from German to Dutch
bedenken:
-
bedenken (einfallen)
bedenken; te binnen schieten; te binnen vallen-
te binnen schieten verb (schiet te binnen, schoot te binnen, schoten te binnen, te binnen geschoten)
-
te binnen vallen verb (val te binnen, valt te binnen, viel te binnen, vielen te binnen, te binnen gevallen)
-
bedenken (überlegen; erwägen; beschauen; betrachten; überdenken; reflektieren; aussetzen; ernennen; spekulieren)
-
bedenken (erwägen; überlegen)
-
bedenken (erinnern; einfallen)
-
bedenken (durchdenken; überdenken; überlegen)
Conjugations for bedenken:
Präsens
- bedenke
- bedenkst
- bedenkt
- bedenken
- bedenkt
- bedenken
Imperfekt
- bedacht
- bedachtest
- bedacht
- bedachten
- bedachtet
- bedachten
Perfekt
- habe bedacht
- hast bedacht
- hat bedacht
- haben bedacht
- habt bedacht
- haben bedacht
1. Konjunktiv [1]
- bedenke
- bedenkest
- bedenke
- bedenken
- bedenket
- bedenken
2. Konjunktiv
- bedächte
- bedächtest
- bedächte
- bedächten
- bedächtet
- bedächten
Futur 1
- werde bedenken
- wirst bedenken
- wird bedenken
- werden bedenken
- werdet bedenken
- werden bedenken
1. Konjunktiv [2]
- würde bedenken
- würdest bedenken
- würde bedenken
- würden bedenken
- würdet bedenken
- würden bedenken
Diverses
- bedenk!
- bedenkt!
- bedenken Sie!
- bedacht
- bedenkend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Translation Matrix for bedenken:
Synonyms for "bedenken":
Wiktionary Translations for bedenken:
bedenken
Cross Translation:
verb
bedenken
-
sich gedanklich mit etwas auseinandersetzen
-
jemandem etwas zukommen lassen, jemandem etwas schenken
- bedenken → bedenken; herinneren
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bedenken | → spiegelen; weerspiegelen; reflecteren; terugkaatsen; weerkaatsen; bedenken; nadenken; overdenken; wikken; zinnen; zinnen op | ↔ réfléchir — À trier |