Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Translate erfuhren

Translate erfuhren from German to Dutch

Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. erfahren:
  2. Wiktionary:

German

Detailed Translations for erfuhren from German to Dutch

erfahren:

erfahren verb (erfahre, erfährst, erfährt, erfuhr, erfuhrt, erfuhren)

  1. erfahren (erleben; wahrnehmen; durchmachen; feststellen; merken)
    ondervinden; ervaren; beleven; gewaarworden; voelen
    • ondervinden verb (ondervind, ondervindt, ondervond, ondervonden, ondervonden)
    • ervaren verb (ervaar, ervaart, ervaarde, ervaarden, ervaard)
    • beleven verb (beleef, beleeft, beleefde, beleefden, beleefd)
    • gewaarworden verb (word gewaar, wordt gewaar, werd gewaar, werden gewaar, gewaargeworden)
    • voelen verb (voel, voelt, voelde, voelden, gevoeld)
  2. erfahren (herausbekommen; ausfindig machen)
    te weten komen; achterhalen
  3. erfahren (überstehen; vertragen; bestehen; )
    doorstaan; verdragen; doorleven; verteren; verduren
    • doorstaan verb (doorsta, doorstaat, doorstond, doorstonden, doorgestaan)
    • verdragen verb (verdraag, verdraagt, verdroeg, verdroegen, verdragen)
    • doorleven verb
    • verteren verb (verteer, verteert, verteerde, verteerden, verteerd)
    • verduren verb (verduur, verduurt, verduurde, verduurden, verduurd)
  4. erfahren (erleben)
    ervaren als
  5. erfahren (vorfühlen; fühlen; spüren; )
    aanvoelen; voorvoelen
    • aanvoelen verb (voel aan, voelt aan, voelde aan, voelden aan, aangevoeld)
    • voorvoelen verb (voorvoel, voorvoelt, voorvoelde, voorvoelden, voorvoeld)

Conjugations for erfahren:

Präsens
  1. erfahre
  2. erfährst
  3. erfährt
  4. erfahren
  5. erfahrt
  6. erfahren
Imperfekt
  1. erfuhr
  2. erfuhrst
  3. erfuhr
  4. erfuhren
  5. erfuhrt
  6. erfuhren
Perfekt
  1. habe erfuhren
  2. hast erfuhren
  3. hat erfuhren
  4. haben erfuhren
  5. habt erfuhren
  6. haben erfuhren
1. Konjunktiv [1]
  1. erfahre
  2. erfahrest
  3. erfahre
  4. erfahren
  5. erfahret
  6. erfahren
2. Konjunktiv
  1. erführe
  2. erführest
  3. erführe
  4. erführen
  5. erführet
  6. erführen
Futur 1
  1. werde erfahren
  2. wirst erfahren
  3. wird erfahren
  4. werden erfahren
  5. werdet erfahren
  6. werden erfahren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde erfahren
  2. würdest erfahren
  3. würde erfahren
  4. würden erfahren
  5. würdet erfahren
  6. würden erfahren
Diverses
  1. erfahr!
  2. erfahrt!
  3. erfahren Sie!
  5. erfuhren
  6. erfahrend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

erfahren adj

  1. erfahren (qualifiziert; geübt; gewandt; )
    ervaren
  2. erfahren (kundig; geübt; geschult; )
    bekwaam; bedreven; geoefend
  3. erfahren (gewandt; geübt; geschult; qualifiziert; bewandert)
    doorkneed
  4. erfahren (geschult; qualifiziert; routiniert)
    gekwalificeerd; gediplomeerd

Translation Matrix for erfahren:

NounRelated TranslationsOther Translations
aanvoelen Eindruck; Eindrücke; Emotion; Empfindung; Feeling; Gefühlsleben; Gemüt; Gemütsbewegung; Gemütsempfindung; Gemütserregung; Stimmung; Verständnis
ondervinden Erfahrung; Erkenntnis; Erlebnis
voelen Abtasten; Anfühlen; Fühlen; Tasten
VerbRelated TranslationsOther Translations
aanvoelen erfahren; fühlen; merken; spüren; tasten; vernehmen; vorfühlen; wahrnehmen
achterhalen ausfindig machen; erfahren; herausbekommen
beleven durchmachen; erfahren; erleben; feststellen; merken; wahrnehmen
doorleven aufbrauchen; aufzehren; ausgeben; aushalten; ausharren; bestehen; dulden; durchhalten; durchmachen; erdulden; erfahren; erleben; erleiden; ertragen; fühlen; leiden; sinken; standhalten; stehlen; tragen; untergehen; verbrauchen; verdauen; vertragen; verzehren; zehren; überdauern; überstehen
doorstaan aufbrauchen; aufzehren; ausgeben; aushalten; ausharren; bestehen; dulden; durchhalten; durchmachen; erdulden; erfahren; erleben; erleiden; ertragen; fühlen; leiden; sinken; standhalten; stehlen; tragen; untergehen; verbrauchen; verdauen; vertragen; verzehren; zehren; überdauern; überstehen ausgestreckt halten; aushalten; ausharren; durchhalten; ertragen; tragen
ervaren durchmachen; erfahren; erleben; feststellen; merken; wahrnehmen
ervaren als erfahren; erleben
gewaarworden durchmachen; erfahren; erleben; feststellen; merken; wahrnehmen bemerken; beobachten; entdecken; erkennen; feststellen; fühlen; merken; sehen; signalisieren; spüren; wahrnehmen; zu sehen bekommen
ondervinden durchmachen; erfahren; erleben; feststellen; merken; wahrnehmen
te weten komen ausfindig machen; erfahren; herausbekommen
verdragen aufbrauchen; aufzehren; ausgeben; aushalten; ausharren; bestehen; dulden; durchhalten; durchmachen; erdulden; erfahren; erleben; erleiden; ertragen; fühlen; leiden; sinken; standhalten; stehlen; tragen; untergehen; verbrauchen; verdauen; vertragen; verzehren; zehren; überdauern; überstehen ausgestreckt halten; aushalten; ausharren; dulden; durchhalten; ertragen; tragen; überdauern
verduren aufbrauchen; aufzehren; ausgeben; aushalten; ausharren; bestehen; dulden; durchhalten; durchmachen; erdulden; erfahren; erleben; erleiden; ertragen; fühlen; leiden; sinken; standhalten; stehlen; tragen; untergehen; verbrauchen; verdauen; vertragen; verzehren; zehren; überdauern; überstehen ausgestreckt halten; aushalten; ausharren; durchhalten; ertragen; tragen
verteren aufbrauchen; aufzehren; ausgeben; aushalten; ausharren; bestehen; dulden; durchhalten; durchmachen; erdulden; erfahren; erleben; erleiden; ertragen; fühlen; leiden; sinken; standhalten; stehlen; tragen; untergehen; verbrauchen; verdauen; vertragen; verzehren; zehren; überdauern; überstehen abfaulen; abnutzen; abtragen; aufbrauchen; auftragen; aufzehren; ausfaulen; konsumieren; verbrauchen; verfaulen; vergehen; verwirken; verzehren; wegfaulen; zehren; zerfallen; zurückgehen; zurücklaufen
voelen durchmachen; erfahren; erleben; feststellen; merken; wahrnehmen abtasten; anfassen; anrühren; befühlen; bemerken; beobachten; berühren; betasten; einfühlen; einleben; entdecken; erkennen; feststellen; fühlen; merken; mitleben; sehen; spüren; tasten; wahrnehmen
voorvoelen erfahren; fühlen; merken; spüren; tasten; vernehmen; vorfühlen; wahrnehmen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
bedreven bewandert; erfahren; fachmännisch; geschult; geübt; kundig; sachverständig; tüchtig bewandert; eifrig; emsig; rastlos; unermüdlich
bekwaam bewandert; erfahren; fachmännisch; geschult; geübt; kundig; sachverständig; tüchtig befähig; fähig; geschickt; gewandt; geübt; handlich; kapabel; klug; kompetent; pfiffig; raffiniert; scharfsinnig; schlau; spitzfindig; tauglich; treffend; tüchtig
doorkneed bewandert; erfahren; geschult; gewandt; geübt; qualifiziert
ervaren bewandert; erfahren; geschult; gewandt; geübt; qualifiziert; routiniert
gediplomeerd erfahren; geschult; qualifiziert; routiniert
gekwalificeerd erfahren; geschult; qualifiziert; routiniert
geoefend bewandert; erfahren; fachmännisch; geschult; geübt; kundig; sachverständig; tüchtig

Synonyms for "erfahren":


Wiktionary Translations for erfahren:

erfahren
adjective
  1. ervaren en handig, vakkundig
  2. bekwaam door ervaring
verb
  1. iets beleven
  2. onderhevig gemaakt worden
Cross Translation:
FromToVia
• erfahren → beleven; ondervinden; ondergaan; meemaken; ervaren ↔ experience — to observe or undergo
• erfahren → ervaren ↔ experienced — having experience
• erfahren → uitvinden; onderzoeken; ontdekken ↔ find out — to discover
• erfahren → ervaren; vernemen; te weten komen; op de hoogte gesteld worden ↔ learn — to come to know; to become informed of; to find out
• erfahren → geoefend; competent; bekwaam ↔ proficient — skilled
• erfahren → wereldwijs ↔ sophisticated — having obtained worldly experience, and lacking naiveté; cosmopolitan







Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0615 seconds
Page rendered in 1.0 seconds