German

Detailed Translations for gelangt from German to Dutch

langen:

langen verb (lange, langst, langt, langte, langtet, gelangt)

  1. langen (genügen)
    toereikend zijn; genoeg zijn
    • toereikend zijn verb (ben toereikend, bent toereikend, was toereikend, waren toereikend, toereikend geweest)
    • genoeg zijn verb (is genoeg, was genoeg, genoeg geweest)

Conjugations for langen:

Präsens
  1. lange
  2. langst
  3. langt
  4. langen
  5. langt
  6. langen
Imperfekt
  1. langte
  2. langtest
  3. langte
  4. langten
  5. langtet
  6. langten
Perfekt
  1. bin gelangt
  2. bist gelangt
  3. ist gelangt
  4. sind gelangt
  5. seid gelangt
  6. sind gelangt
1. Konjunktiv [1]
  1. lange
  2. langest
  3. lange
  4. langen
  5. langet
  6. langen
2. Konjunktiv
  1. langte
  2. langtest
  3. langte
  4. langten
  5. langtet
  6. langten
Futur 1
  1. werde langen
  2. wirst langen
  3. wird langen
  4. werden langen
  5. werdet langen
  6. werden langen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde langen
  2. würdest langen
  3. würde langen
  4. würden langen
  5. würdet langen
  6. würden langen
Diverses
  1. lang!
  2. langt!
  3. langen Sie!
  4. gelangt
  5. langend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for langen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
genoeg zijn genügen; langen
toereikend zijn genügen; langen

gelangen:

gelangen verb (gelange, gelangst, gelangt, gelangte, gelangtet, gelangt)

  1. gelangen (anschwellen; werden; entstehen; )
    oprijzen; rijzen
    • oprijzen verb (rijs op, rijst op, rees op, rezen op, opgerezen)
    • rijzen verb (rijs, rijst, rees, rezen, gerezen)

Conjugations for gelangen:

Präsens
  1. gelange
  2. gelangst
  3. gelangt
  4. gelangen
  5. gelangt
  6. gelangen
Imperfekt
  1. gelangte
  2. gelangtest
  3. gelangte
  4. gelangten
  5. gelangtet
  6. gelangten
Perfekt
  1. bin gelangt
  2. bist gelangt
  3. ist gelangt
  4. sind gelangt
  5. seid gelangt
  6. sind gelangt
1. Konjunktiv [1]
  1. gelange
  2. gelangest
  3. gelange
  4. gelangen
  5. gelanget
  6. gelangen
2. Konjunktiv
  1. gelangete
  2. gelangetest
  3. gelangete
  4. gelangeten
  5. gelangetet
  6. gelangeten
Futur 1
  1. werde gelangen
  2. wirst gelangen
  3. wird gelangen
  4. werden gelangen
  5. werdet gelangen
  6. werden gelangen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde gelangen
  2. würdest gelangen
  3. würde gelangen
  4. würden gelangen
  5. würdet gelangen
  6. würden gelangen
Diverses
  1. gelange!
  2. gelangt!
  3. gelangen Sie!
  4. gelangt
  5. gelangend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for gelangen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
oprijzen anschwellen; aufgehen; eintreten; entkeimen; entspringen; entstehen; erstehen; gelangen; schwellen; sicherheben; steigen; wachsen; werden ansteigen; aufragen; aufsteigen; emporkommen; emporragen; emporsteigen; ersteigen; heraufkommen; heraufsteigen; hochsteigen; schwellen; steigen
rijzen anschwellen; aufgehen; eintreten; entkeimen; entspringen; entstehen; erstehen; gelangen; schwellen; sicherheben; steigen; wachsen; werden anschwellen; ansteigen; anwachsen; aufgehen; aufragen; aufstehen; aufsteigen; emporkommen; emporragen; emporsteigen; ersteigen; gehen; heraufkommen; heraufsteigen; hochsteigen; schwellen; sicher heben; steigen; treiben; zunehmen

Wiktionary Translations for gelangen:


Cross Translation:
FromToVia
gelangen arriveren; aankomen; bereiken arrive — to reach
gelangen aankomen; arriveren; bereiken; overkomen; doorkomen; klaarspelen; slagen; slagen voor; aan de hand zijn; gebeuren; geschieden; voorkomen; voorvallen; aanbelanden; aanlanden; terechtkomen arriverparvenir à destination. — note Sans complément, on sous-entend que la destination est le lieu où se tient le locuteur.
gelangen halen; inslaan; raken; teisteren; treffen; doorkomen; klaarspelen; slagen; slagen voor; bereiken; behalen; inhalen; reiken tot parvenir — Arriver à un point donné à la suite d’un déplacement. (Sens général)

External Machine Translations: