Summary
German to Dutch: more detail...
- scheitern:
-
Wiktionary:
- scheitern → falen
- scheitern → mislukken, falen, een miskraam krijgen, aborteren, ontijdig bevallen
German
Detailed Translations for scheitern from German to Dutch
scheitern:
-
scheitern (abgehen; mißlingen; fehlschlagen; schiefgehen; irren; mißraten; auffliegen; danebengehen)
falen; verkeerd lopen; mislukken; misgaan; in de puree lopen; floppen; afgaan; mislopen; stranden-
verkeerd lopen verb (loop verkeerd, loopt verkeerd, liep verkeerd, liepen verkeerd, verkeerd gelopen)
-
in de puree lopen verb
-
scheitern (untergehen; vergehen; sinken)
vergaan; ten onder gaan-
ten onder gaan verb (ga ten onder, gaat ten onder, ging ten onder, gingen ten onder, ten onder gegaan)
-
scheitern
averij oplopen-
averij oplopen verb (loop averij op, loopt averij op, liep averij op, liepen averij op, averij opgelopen)
-
Conjugations for scheitern:
Präsens
- scheitere
- scheiterst
- scheitert
- scheiteren
- scheitert
- scheiteren
Imperfekt
- scheiterte
- scheitertest
- scheiterte
- scheiterten
- scheitertet
- scheiterten
Perfekt
- bin gescheitert
- bist gescheitert
- ist gescheitert
- sind gescheitert
- seid gescheitert
- sind gescheitert
1. Konjunktiv [1]
- scheitere
- scheiterest
- scheitere
- scheiteren
- scheiteret
- scheiteren
2. Konjunktiv
- scheiterte
- scheitertest
- scheiterte
- scheiterten
- scheitertet
- scheiterten
Futur 1
- werde scheitern
- wirst scheitern
- wird scheitern
- werden scheitern
- werdet scheitern
- werden scheitern
1. Konjunktiv [2]
- würde scheitern
- würdest scheitern
- würde scheitern
- würden scheitern
- würdet scheitern
- würden scheitern
Diverses
- scheiter!
- scheitert!
- scheiteren Sie!
- gescheitert
- scheiternd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Translation Matrix for scheitern:
Synonyms for "scheitern":
Wiktionary Translations for scheitern:
scheitern
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• scheitern | → mislukken; falen | ↔ fail — be unsuccessful |
• scheitern | → mislukken; een miskraam krijgen; aborteren; ontijdig bevallen | ↔ avorter — biologie|fr mettre bas accidentellement un fœtus non viable (pour les femmes, on dit « faire une fausse couche »). |