Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Translate zusammengebunden

Translate zusammengebunden from German to Dutch

Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. zusammengebunden:
  2. zusammenbinden:

German

Detailed Translations for zusammengebunden from German to Dutch

zusammengebunden:

zusammengebunden adj

  1. zusammengebunden (festgebunden; angekettet)
    vastgebonden; geboeid
  2. zusammengebunden (gefasciniert; angekettet; festgebunden)
    gefascineerd; geïntrigeerd; geboeid

Translation Matrix for zusammengebunden:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
geboeid angekettet; festgebunden; gefasciniert; zusammengebunden angekettet; angeschlossen
gefascineerd angekettet; festgebunden; gefasciniert; zusammengebunden
geïntrigeerd angekettet; festgebunden; gefasciniert; zusammengebunden
vastgebonden angekettet; festgebunden; zusammengebunden

zusammengebunden form of zusammenbinden:

zusammenbinden verb (binde zusammen, bindest zusammen, bindet zusammen, band zusammen, bandet zusammen, zusammengebunden)

  1. zusammenbinden (schnüren; verknoten)
    verbinden; aan elkaar binden; samenbinden; aaneenbinden
    • verbinden verb (verbind, verbindt, verbond, verbonden, verbonden)
    • samenbinden verb (bind samen, bindt samen, bond samen, bonden samen, samengebonden)
    • aaneenbinden verb (bind aaneen, bindt aaneen, bond aaneen, bonden aaneen, aaneengebonden)
  2. zusammenbinden (verknoten; anknöpfen; anbinden; )
    vastknopen; aan elkaar knopen; knopen; aan elkaar binden; strikken
    • vastknopen verb (knoop vast, knoopt vast, knoopte vast, knoopten vast, vastgeknoopt)
    • aan elkaar knopen verb (knoop aan elkaar, knoopt aan elkaar, knoopte aan elkaar, knoopten aan elkaar, aan elkaar geknoopt)
    • knopen verb (knoop, knoopt, knoopte, knoopten, geknoopt)
    • strikken verb (strik, strikt, strikte, strikten, gestrikt)

Conjugations for zusammenbinden:

Präsens
  1. binde zusammen
  2. bindest zusammen
  3. bindet zusammen
  4. binden zusammen
  5. bindet zusammen
  6. binden zusammen
Imperfekt
  1. band zusammen
  2. bandest zusammen
  3. band zusammen
  4. banden zusammen
  5. bandet zusammen
  6. banden zusammen
Perfekt
  1. habe zusammengebunden
  2. hast zusammengebunden
  3. hat zusammengebunden
  4. haben zusammengebunden
  5. habt zusammengebunden
  6. haben zusammengebunden
1. Konjunktiv [1]
  1. binde zusammen
  2. bindest zusammen
  3. binde zusammen
  4. binden zusammen
  5. bindet zusammen
  6. binden zusammen
2. Konjunktiv
  1. bände zusammen
  2. bändest zusammen
  3. bände zusammen
  4. bänden zusammen
  5. bändet zusammen
  6. bänden zusammen
Futur 1
  1. werde zusammenbinden
  2. wirst zusammenbinden
  3. wird zusammenbinden
  4. werden zusammenbinden
  5. werdet zusammenbinden
  6. werden zusammenbinden
1. Konjunktiv [2]
  1. würde zusammenbinden
  2. würdest zusammenbinden
  3. würde zusammenbinden
  4. würden zusammenbinden
  5. würdet zusammenbinden
  6. würden zusammenbinden
Diverses
  1. bind zusammen
  2. bindet zusammen!
  3. binden Sie zusammen!
  5. zusammengebunden
  6. zusammenbindend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for zusammenbinden:

NounRelated TranslationsOther Translations
knopen Knöpfe
verbinden verbinden
VerbRelated TranslationsOther Translations
aan elkaar binden anbinden; anknöpfen; befestigen; festknöpfen; festmachen; schnüren; verknoten; zusammenbinden
aan elkaar knopen anbinden; anknöpfen; befestigen; festknöpfen; festmachen; schnüren; verknoten; zusammenbinden anknöpfen; festknöpfen; festknüpfen; knoten; verbinden; verknoten
aaneenbinden schnüren; verknoten; zusammenbinden
knopen anbinden; anknöpfen; befestigen; festknöpfen; festmachen; schnüren; verknoten; zusammenbinden anknöpfen; den Mund verbieten; erpressen; festknöpfen; festknüpfen; knebeln; knoten; schnüren; verbinden; verknoten; verknüpfen
samenbinden schnüren; verknoten; zusammenbinden
strikken anbinden; anknöpfen; befestigen; festknöpfen; festmachen; schnüren; verknoten; zusammenbinden den Mund verbieten; erpressen; festbinden; festknüpfen; festmachen; festschnallen; ketten; knebeln; ködern; mit der Schlinge fangen; schnüren
vastknopen anbinden; anknöpfen; befestigen; festknöpfen; festmachen; schnüren; verknoten; zusammenbinden
verbinden schnüren; verknoten; zusammenbinden anbinden; aneinanderkuppeln; aneinanderreihen; anketten; anknöpfen; anlegen; befestigen; binden; dokumentieren; festbinden; festhalten; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; fügen; heften; ketten; knoten; knüpfen; koppeln; kuppeln; verankern; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; verknoten; verkuppeln; zusammenfügen; zusammenlegen

Synonyms for "zusammenbinden":








Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0273 seconds
Page rendered in 1.0 seconds