English

Detailed Translations for stirs from English to Dutch

stir:

to stir verb (stirs, stirred, stirring)

  1. to stir (mix)
    mixen; roeren
    • mixen verb (mix, mixt, mixte, mixten, gemixt)
    • roeren verb (roer, roert, roerde, roerden, geroerd)
  2. to stir (touch)
    roeren; beroeren
    • roeren verb (roer, roert, roerde, roerden, geroerd)
    • beroeren verb (beroer, beroert, beroerde, beroerden, beroerd)
  3. to stir (touch)
    toucheren
    • toucheren verb (toucheer, toucheert, toucheerde, toucheerden, getoucheerd)
  4. to stir (churn)
    roeren; omroeren
    • roeren verb (roer, roert, roerde, roerden, geroerd)
    • omroeren verb (roer om, roert om, roerde om, roerden om, omgeroerd)
  5. to stir (agitate; shake up; budge)
    agiteren; in beroering brengen; opstoken; oppoken
    • agiteren verb
    • in beroering brengen verb (breng in beroering, brengt in beroering, bracht in beroering, brachten in beroering, in beroering gebracht)
    • opstoken verb (stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)
    • oppoken verb (pook op, pookt op, pookte op, pookten op, opgepookt)
  6. to stir (shake up)
  7. to stir (just touch; tag; touch; )
    aanstippen; aanroeren; even aanraken
    • aanstippen verb (stip aan, stipt aan, stipte aan, stipten aan, aangestipt)
    • aanroeren verb (roer aan, roert aan, roerde aan, roerden aan, aangeroerd)
    • even aanraken verb (raak even aan, raakt even aan, raakte even aan, raakten even aan, even aangeraakt)
  8. to stir (agitate; mix)
    verroeren
    • verroeren verb (verroer, verroert, verroerde, verroerden, verroerd)
  9. to stir (move)
  10. to stir (poke; instigate; poke up)
    opstoken; oppoken; aanstoken
    • opstoken verb (stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)
    • oppoken verb (pook op, pookt op, pookte op, pookten op, opgepookt)
    • aanstoken verb (stook aan, stookt aan, stookte aan, stookten aan, aangestookt)
  11. to stir
    rondroeren
    • rondroeren verb (roer rond, roert rond, roerde rond, roerden rond, rondgeroerd)

Conjugations for stir:

present
  1. stir
  2. stir
  3. stirs
  4. stir
  5. stir
  6. stir
simple past
  1. stirred
  2. stirred
  3. stirred
  4. stirred
  5. stirred
  6. stirred
present perfect
  1. have stirred
  2. have stirred
  3. has stirred
  4. have stirred
  5. have stirred
  6. have stirred
past continuous
  1. was stirring
  2. were stirring
  3. was stirring
  4. were stirring
  5. were stirring
  6. were stirring
future
  1. shall stir
  2. will stir
  3. will stir
  4. shall stir
  5. will stir
  6. will stir
continuous present
  1. am stirring
  2. are stirring
  3. is stirring
  4. are stirring
  5. are stirring
  6. are stirring
subjunctive
  1. be stirred
  2. be stirred
  3. be stirred
  4. be stirred
  5. be stirred
  6. be stirred
diverse
  1. stir!
  2. let's stir!
  3. stirred
  4. stirring
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

stir [the ~] nomen

  1. the stir (argy-bargy; fuss; commotion; squabbling; hubble-bubble)
    het geharrewar

Translation Matrix for stir:

NounRelated TranslationsOther Translations
aanstoken incitement; instigation; stirring up
geharrewar argy-bargy; commotion; fuss; hubble-bubble; squabbling; stir
mixen alloying; blending; diluting; melting; mingling; mix; mixing; smelting
opstoken incitement; instigation; stirring up
- ado; bustle; flurry; fuss; hustle; splash
VerbRelated TranslationsOther Translations
aanroeren glance; just touch; stir; tag; tap; tick; touch; touch upon
aanstippen glance; just touch; stir; tag; tap; tick; touch; touch upon tick; tick off
aanstoken instigate; poke; poke up; stir bait; blow the fire; fan a flame; incite; instigate; stir up
agiteren agitate; budge; shake up; stir
beroeren stir; touch affect; budge; concern; get going; hit; move; put in motion; set in motion; strike; touch
even aanraken glance; just touch; stir; tag; tap; tick; touch; touch upon
in beroering brengen agitate; budge; shake up; stir
mixen mix; stir
omroeren churn; stir
oppoken agitate; budge; instigate; poke; poke up; shake up; stir blow the fire; fan a flame; poke up; stir up; stoke up
opschudden shake up; stir
opstoken agitate; budge; instigate; poke; poke up; shake up; stir bait; blow the fire; fan a flame; incite; instigate; stir up
roeren churn; mix; stir; touch convert; dislocate; move; reduce; remove; resolve; shift; simplify; trace back; transfer; transform
rondroeren stir
toucheren stir; touch
verroeren agitate; mix; stir
zich bewegen move; stir
- agitate; arouse; budge; excite; shake; shake up; shift; stimulate; touch
OtherRelated TranslationsOther Translations
- agitate

Related Words for "stir":

  • stirs

Synonyms for "stir":


Related Definitions for "stir":

  1. a rapid active commotion1
  2. emotional agitation and excitement1
  3. a prominent or sensational but short-lived news event1
  4. mix or add by stirring1
  5. stir the feelings, emotions, or peace of1
  6. affect emotionally1
    • A stirring movie1
  7. move very slightly1
  8. to begin moving,1
    • As the thunder started the sleeping children began to stir1
  9. move an implement through1
    • stir the soup1
    • stir my drink1
    • stir the soil1
  10. stir feelings in1
    • stir emotions1

Wiktionary Translations for stir:

stir
verb
  1. een vloeistof met een spaan in ronde beweging brengen
  2. in opstand komen

Cross Translation:
FromToVia
stir herrie; roerigheid; rustverstoring; getier; rel; spektakel; tumult; kloppartij; knokpartij; gevecht; vechtpartij bagarreTraductions à trier suivant le sens.
stir kwaad maken; op stang jagen; vertoornen; opzetten; rechtop zetten; aanwakkeren; opwinden; prikkelen; verhitten; werken op hérisserdresser ses cheveux, ses poils, ses plumes, en parlant de l’homme et des animaux.
stir de sporen geven; prikkelen; aansporen; aanvuren; aanwakkeren; opwekken; zwepen inciterpousser, déterminer à faire quelque chose.
stir bewegen; verroeren mouvoirdéplacer, faire aller d’un lieu à un autre, mettre en mouvement.
stir omzetten; overbrengen; overplaatsen; verleggen; verplaatsen; bewegen; verroeren; aangrijpen; ontroeren remuermouvoir, déplacer.
stir mengen; vermengen touillermélanger, brasser, remuer.
stir animo; bedrijvigheid; drukte; opgewektheid; tierigheid; vertier; forsheid; stevigheid; stoerheid; welgedaanheid; sterkte vigueur — Force ; plénitude ; énergie ; fougue.
stir aangrijpen; bewegen; ontroeren; agiteren; ophitsen; opruien; opstoken; opwinden; schudden émouvoirprovoquer une émotion.

External Machine Translations: