English
Detailed Translations for building worker from English to Dutch
building worker: (*Using Word and Sentence Splitter)
- build: bouwen; construeren; opbouwen; uitbouwen; aanbouwen; bijbouwen; lichaamsbouw; constitutie; uiterlijk; figuur; gedaante; postuur; vorm; gestalte; oprichten; optrekken; overeindzetten; in elkaar timmeren; ineentimmeren; timmerend in elkaar zetten; compileren; lichaamspostuur; build
- building: bouwwerk; gebouw; pand; opbouwen; constructie; samengesteld geheel; samenstelling; organisatie; opbouw; systeem; structuur; ordening; bouw; bouwsector; huis; perceel
- worker: medewerker; werknemer; arbeider; personeelslid; werkkracht; arbeidskracht; klerk; werker; werkman
Spelling Suggestions for: building worker
Wiktionary Translations for building worker:
building worker
noun
-
beroep|nld een arbeider die werkzaam is in de bouw
External Machine Translations: