Summary
English to Dutch:   more detail...
  1. boor:
  2. Wiktionary:
Dutch to English:   more detail...
  1. boor:
  2. boren:
  3. Wiktionary:


English

Detailed Translations for boor from English to Dutch

boor:

boor [the ~] nomen

  1. the boor (rude fellow)
    de boer; onbeschofte man
  2. the boor (lout; clodhopper; bumpkin; yokel)
    de lummel; de pummel; de kinkel; de vlegel
  3. the boor (yokel; clodhopper)
    de heikneuter
  4. the boor (yokel; lout; clodhopper)
    de boerenkinkel
  5. the boor (prole; hulk; slob; )
    de proleet; de hork; de lomperd; de vlegel; de kinkel
  6. the boor (peasant; barbarian; tyke; )
    – a crude uncouth ill-bred person lacking culture or refinement 1
    de boer
    – iemand zonder manieren 2
    • boer [de ~ (m)] nomen
      • hij gedraagt zich weer als een boer2
    de barbaar

Translation Matrix for boor:

NounRelated TranslationsOther Translations
barbaar Goth; barbarian; boor; churl; peasant; tike; tyke barbarian; brute; cruel person; fiend
boer Goth; barbarian; boor; churl; peasant; rude fellow; tike; tyke agrarian; agricultral worker; agriculturist; belch; burp; cultivator; farmer; peasant; rancher; rude person
boerenkinkel boor; clodhopper; lout; yokel
heikneuter boor; clodhopper; yokel
hork bastard; boor; churl; clumsy fellow; hulk; ill-mannered brute; lout; prole; slob; swine asshole; dirty bastard; son-of-a-bitch
kinkel bastard; boor; bumpkin; churl; clodhopper; clumsy fellow; hulk; ill-mannered brute; lout; prole; slob; swine; yokel
lomperd bastard; boor; churl; clumsy fellow; hulk; ill-mannered brute; lout; prole; slob; swine
lummel boor; bumpkin; clodhopper; lout; yokel asshole; dirty bastard; son-of-a-bitch
onbeschofte man boor; rude fellow rude person
proleet bastard; boor; churl; clumsy fellow; hulk; ill-mannered brute; lout; prole; slob; swine
pummel boor; bumpkin; clodhopper; lout; yokel
vlegel bastard; boor; bumpkin; churl; clodhopper; clumsy fellow; hulk; ill-mannered brute; lout; prole; slob; swine; yokel baddie; blackguard; brat; good for nothing; knave; naughty boy; naughty child; rascal; rogue; scoundrel

Related Words for "boor":


Synonyms for "boor":


Related Definitions for "boor":

  1. a crude uncouth ill-bred person lacking culture or refinement1

Wiktionary Translations for boor:

boor
noun
  1. een onbeschaafd, onwetend persoon
  2. scheldwoord|nld pummel, lomperd



Dutch

Detailed Translations for boor from Dutch to English

boor:

boor [de ~ (m)] nomen

  1. de boor (houtboor)
    the wood drill
  2. de boor (boormachine)
    the drill

Translation Matrix for boor:

NounRelated TranslationsOther Translations
drill boor; boormachine draaiboor; drilboor; handboor; klopboor; oefening; vaardigheidsoefening
wood drill boor; houtboor
VerbRelated TranslationsOther Translations
drill aanboren; boren; doorboren; exerceren; gaatjes maken in; perforeren

Related Words for "boor":


Wiktionary Translations for boor:

boor
noun
  1. een rond zijn as ronddraaiend werktuig om gaten mee te maken
  2. een chemisch element en een zwart metalloïde
boor
noun
  1. chemical element

Cross Translation:
FromToVia
boor boron BorChemie: chemisches Element mit der Ordnungszahl 5, das zu den Halbmetallen gehört
boor boron bore — chimie|nocat=1 élément chimique de numéro atomique 5 et de symbole B. C’est un métalloïde.
boor drill bit foret — Instrument de fer ou d’acier dont on se sert pour faire des trous

boor form of boren:

boren verb (boor, boort, boorde, boorden, geboord)

  1. boren (aanboren)
    to bore; to drill
    • bore verb (bores, bored, boring)
    • drill verb (drills, drilled, drilling)
  2. boren
    drilling

Conjugations for boren:

o.t.t.
  1. boor
  2. boort
  3. boort
  4. boren
  5. boren
  6. boren
o.v.t.
  1. boorde
  2. boorde
  3. boorde
  4. boorden
  5. boorden
  6. boorden
v.t.t.
  1. heb geboord
  2. hebt geboord
  3. heeft geboord
  4. hebben geboord
  5. hebben geboord
  6. hebben geboord
v.v.t.
  1. had geboord
  2. had geboord
  3. had geboord
  4. hadden geboord
  5. hadden geboord
  6. hadden geboord
o.t.t.t.
  1. zal boren
  2. zult boren
  3. zal boren
  4. zullen boren
  5. zullen boren
  6. zullen boren
o.v.t.t.
  1. zou boren
  2. zou boren
  3. zou boren
  4. zouden boren
  5. zouden boren
  6. zouden boren
en verder
  1. ben geboord
  2. bent geboord
  3. is geboord
  4. zijn geboord
  5. zijn geboord
  6. zijn geboord
diversen
  1. boor!
  2. boort!
  3. geboord
  4. borend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for boren:

NounRelated TranslationsOther Translations
bore diameter; geitenbreier; hinderlijk persoon; lastpak; lastpost; middellijn; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet
drill boor; boormachine; draaiboor; drilboor; handboor; klopboor; oefening; vaardigheidsoefening
drilling boren dresseren; dressuur; training
VerbRelated TranslationsOther Translations
bore aanboren; boren vervelen
drill aanboren; boren doorboren; exerceren; gaatjes maken in; perforeren

Related Words for "boren":


Wiktionary Translations for boren:

boren
verb
  1. met een werktuig dat om zijn as draait een gat in iets maken
boren
verb
  1. -
  2. to make a hole
  3. to look where one is not welcome; to be nosey

Cross Translation:
FromToVia
boren bore; drill; pierce; broach; sink; strike; tap forer — Percer.
boren punch; puncture; drill; bore; pierce percer — Traverser en faisant un trou, une ouverture. (Sens général).

Related Translations for boor