Interglot - deceit: English and Dutch Search Results found in the Interglot Translation Dictionary

Summary

English to Dutch: more detail...

deceit:
- leugen; bedrog; onwaarheid; misleiding; oplichterij; zwendel; oplichting; zwendelarij; gezwendel; valsheid; onechtheid; fopperij; bedriegerij; leugenarij
Wiktionary:
- deceit → bedrog, oplichting

English

Detailed Translations for deceit from English to Dutch

the deceit (lie; deception; falsehood; untruth; cheating; fooling)
de leugen; het bedrog; de onwaarheid
- leugen [de ~] nomen
- bedrog [het ~] nomen
- onwaarheid [de ~ (v)] nomen
the deceit (deception; fraud; cheating; swindling; double-cross)
de misleiding; de oplichterij; het bedrog; de zwendel
- misleiding [de ~ (v)] nomen
- oplichterij [de ~ (v)] nomen
- bedrog [het ~] nomen
- zwendel [de ~ (m)] nomen
the deceit (fraud; swindle; con; frauds; deception)
de zwendel; de oplichterij; de oplichting; de zwendelarij; gezwendel
- zwendel [de ~ (m)] nomen
- oplichterij [de ~ (v)] nomen
- oplichting [de ~ (v)] nomen
- zwendelarij [de ~ (v)] nomen
- gezwendel [znw.] nomen
the deceit (illegitimacy; spuriousness; falseness; falsity)
de valsheid; de onechtheid
- valsheid [de ~ (v)] nomen
- onechtheid [de ~ (v)] nomen
the deceit (cheating; trickery)
de fopperij
- fopperij [de ~ (v)] nomen
the deceit (swindling)
de bedriegerij; leugenarij
- bedriegerij [de ~ (v)] nomen
- leugenarij [znw.] nomen

Noun	Related Translations	Other Translations
bedriegerij	deceit; swindling
bedrog	cheating; deceit; deception; double-cross; falsehood; fooling; fraud; lie; swindling; untruth	cheating; fraud; mess; scam; swindling
fopperij	cheating; deceit; trickery
gezwendel	con; deceit; deception; fraud; frauds; swindle
leugen	cheating; deceit; deception; falsehood; fooling; lie; untruth	delusion; fable; fairytale; fib; fiction; old wive's tale; story
leugenarij	deceit; swindling
misleiding	cheating; deceit; deception; double-cross; fraud; swindling
onechtheid	deceit; falseness; falsity; illegitimacy; spuriousness
onwaarheid	cheating; deceit; deception; falsehood; fooling; lie; untruth
oplichterij	cheating; con; deceit; deception; double-cross; fraud; frauds; swindle; swindling	cheating; fraud; mess; swindling
oplichting	con; deceit; deception; fraud; frauds; swindle
valsheid	deceit; falseness; falsity; illegitimacy; spuriousness	crookedness; dirty trick; viciousness
zwendel	cheating; con; deceit; deception; double-cross; fraud; frauds; swindle; swindling	cheating; corruption; corruptions; defalcation; embezzlement; fencing; fraud; malversation; malversations; swindle; swindling
zwendelarij	con; deceit; deception; fraud; frauds; swindle	cheating; fraud; mess; swindling
-	deception; dissembling; dissimulation; fraudulence; misrepresentation

Cross Translation:

From	To	Via
• deceit	→ bedrog; oplichting	↔ Betrug — eine bewusste Täuschung, Hintergehung