Summary
English
Detailed Translations for panhandler from English to Dutch
panhandler: (*Using Word and Sentence Splitter)
- pan: bak; pot; ton; vat; emmer; kuip; fust; barrel; teil; ijsschots; ijsschol; pan; pannen; panning
- handle: behandelen; iets afhandelen; gebruiken; hanteren; gebruik maken van; bezigen; beugel; hengsel; draagbeugel; verkopen; verhandelen; steel; handvat in de vorm van stok; bejegenen; oor; oor van een kopje; heft; kruk; deurklink; deurkruk; ingang; greep
- PAN: Personal Area Network; PAN
panhandler:
Synonyms for "panhandler":
Related Definitions for "panhandler":
Wiktionary Translations for panhandler:
External Machine Translations: