English

Detailed Translations for male from English to Dutch

male:

male adj

  1. male (masculine; virile)
    – characteristic of a man 1

male [the ~] nomen

  1. the male (man)
    – a person who belongs to the sex that cannot have babies 1
    de man; de manspersoon; de vent; de kerel
  2. the male
    – an animal that produces gametes (spermatozoa) that can fertilize female gametes (ova) 1
    het mannetje; mannetjesdier

male

  1. male (confidant)
    de vertrouwenspersoon

Translation Matrix for male:

NounRelated TranslationsOther Translations
kerel male; man bloke; buster; chap; cove; dude; fellow; gent; lad; man; mister; type
man male; man bloke; chap; companion; cove; fellow; gent; husband; life companion; man; mister; partner; spouse; type
mannetje male
mannetjesdier male
manspersoon male; man
vent male; man bloke; chap; cove; fellow; gent; guy; lad; man; mister; type
vertrouwenspersoon confidant; male confidante; female
- male person
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
mannelijk male; masculine; virile
potent male; masculine; virile
viriel male; masculine; virile
- manful; manlike; manly; virile

Related Words for "male":

  • maleness, males

Synonyms for "male":


Antonyms for "male":


Related Definitions for "male":

  1. being the sex (of plant or animal) that produces gametes (spermatozoa) that perform the fertilizing function in generation1
    • a male infant1
    • a male holly tree1
  2. for or pertaining to or composed of men or boys1
    • the male lead1
    • the male population1
  3. characteristic of a man1
    • a deep male voice1
  4. an animal that produces gametes (spermatozoa) that can fertilize female gametes (ova)1
  5. a person who belongs to the sex that cannot have babies1

Wiktionary Translations for male:

male
noun
  1. plant of masculine sex
  2. animal of masculine sex
  3. human of masculine sex or gender
adjective
  1. having an external plug
  2. belonging or referring to the sex having the smaller gametes

Cross Translation:
FromToVia
male man; manspersoon; vent; kerel; manmens; gozer; gast mâlehomme dans l’espèce humaine.

Male:


Related Definitions for "Male":

  1. the capital of Maldives in the center of the islands1

Related Translations for male



Dutch

Detailed Translations for male from Dutch to English

male form of mal:

mal [de ~ (m)] nomen

  1. de mal (gietvorm; matrijs; modelvorm; vorm)
    the mould; the mold; the template; the shape; the die; the model; the matrix
  2. de mal (sjablone; sjabloon; modelvorm)
    the template; the stencil; the model; the hand-out

Translation Matrix for mal:

NounRelated TranslationsOther Translations
daft achterlijke; gek; geschifte; idioot; waanzinnige; zwakzinnige
die gietvorm; mal; matrijs; modelvorm; vorm creperen
hand-out mal; modelvorm; sjablone; sjabloon foldertje; pamflet; stencil; strooibiljet
loony achterlijke; dolleman; geesteszieke; gek; geschifte; idioot; krankzinnige; waanzinnige; zwakzinnige
mad achterlijke; gek; geschifte; idioot; waanzinnige; zwakzinnige
matrix gietvorm; mal; matrijs; modelvorm; vorm drukvorm; matrijs; matrix; moedervorm; rek; rekbaarheid; veerkracht
model gietvorm; mal; matrijs; modelvorm; sjablone; sjabloon; vorm fotomodel; mannequin; maquette; model; monster; proefje; proeve; prototype; specimen; staal; staaltje
mold gietvorm; mal; matrijs; modelvorm; vorm gietmal; matrijs; matrix; moedervorm; vorm
mould gietvorm; mal; matrijs; modelvorm; vorm compost; meeldauw; molm; pootaarde; teelaarde
nuts ballen; kloten; testikels
potty po
shape gietvorm; mal; matrijs; modelvorm; vorm conditie; figuur; gedaante; gestalte; in vorm zijn; lichaamslijn; lichaamspostuur; postuur; shape; silhouet; verschijning; vorm
stencil mal; modelvorm; sjablone; sjabloon stencil
stupid druiloor; idioot; kalfskop; oen; onnozelaar; onnozele; onnozele hals; rund; schaapskop; schapenkop; stommeling; stommerd; stommerik; sukkel; sul
template gietvorm; mal; matrijs; modelvorm; sjablone; sjabloon; vorm documentsjabloon; sjabloon
VerbRelated TranslationsOther Translations
die bezwijken; breken; creperen; doodgaan; heengaan; hongeren; hongerlijden; in de oorlog omkomen; inslapen; kapot gaan; kapotgaan; omkomen; ontslapen; overlijden; sneuvelen; stempel zetten; stempelen; sterven; stuk gaan; vallen; verhongeren; verrekken; verscheiden; versterven; wegvallen; zieltogen
model boetseren; fatsoeneren; kneden; maken; modelleren; vervaardigen; vorm geven; vormen; vormgeven
mould beschimmelen; boetseren; kneden; maken; modelleren; schimmelen; vervaardigen; vorm geven; vormen; vormgeven
shape boetseren; fatsoeneren; kneden; maken; modelleren; vervaardigen; vorm geven; vormen; vormgeven
stencil kopiëren; stencilen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
crazy dwaas; eigenaardig; gek; geschift; getikt; hoorndol; kierewiet; knots; krankjorum; maf; mal; mesjogge; typisch; vreemd achterlijk; bizar; geestelijk gestoord; geflipt; gek; geschift; gestoord; getikt; grotesk; hoorndol; idioot; idioterig; kierewiet; knettergek; knots; krankjorum; krankzinnig; maf; mesjogge; mesjokke; niet goed snik; stupide; zot
daft dwaas; eigenaardig; gek; maf; mal; typisch; vreemd achterlijk; dwaas; gek; geschift; gestoord; idioot; idioterig; krankjorum; krankzinnig; maf; mesjogge; niet goed snik; stupide; zot
foolish dwaas; eigenaardig; gek; geschift; getikt; hoorndol; kierewiet; knots; krankjorum; maf; mal; mesjogge; typisch; vreemd achterlijk; dom; dwaas; gek; geschift; gestoord; idioot; idioterig; krankjorum; krankzinnig; maf; mesjogge; niet goed snik; onbezonnen; onverstandig; onwijs; stom; stupide; suf; zot
funny dwaas; eigenaardig; gek; maf; mal; typisch; vreemd achterlijk; blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; gek; geschift; gestoord; grappig; humoristisch; humoristische; idioot; idioterig; jolig; kleurig; kluchtig; koddig; komiek; komisch; krankjorum; krankzinnig; kwiek; leuk; leuke; leukjes; levendig; lustig; maf; mesjogge; monter; niet goed snik; ongemeen; ongewoon; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; raar; schaars; stupide; uiig; uitgelaten; uitheems; uitzonderlijk; uniek; vreemd; vreemdsoortig; vrolijk; wakker; welgemoed; zelden; zeldzaam; zonderling; zonnig; zot
idiotic dwaas; eigenaardig; gek; maf; mal; typisch; vreemd achterlijk; gek; geschift; gestoord; idioot; idioterig; krankjorum; krankzinnig; maf; mesjogge; niet goed snik; ridicuul; stupide; zot
insane dwaas; eigenaardig; gek; maf; mal; typisch; vreemd achterlijk; geestelijk gestoord; geestesziek; gek; geschift; gestoord; idioot; idioterig; krankjorum; krankzinnig; maf; mesjogge; niet goed snik; ridicuul; stupide; waanzinnig; zot
loony geschift; getikt; hoorndol; kierewiet; knots; krankjorum; maf; mal; mesjogge geschift; getikt; hoorndol; kierewiet; knettergek; knots; krankjorum; niet goed snik
mad dwaas; eigenaardig; gek; maf; mal; typisch; vreemd achterlijk; boos; dol; furieus; geestesziek; gek; geschift; gestoord; hels; idioot; idioterig; krankjorum; krankzinnig; kwaad; laaiend; maf; mesjogge; naarstig; niet goed snik; nijdig; razend; stupide; tierend; verwoed; waanzinnig; woedend; woest; zot
model modelmatig; voorbeeldig
muzzy dwaas; eigenaardig; gek; maf; mal; typisch; vreemd daas; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; vaag; vaag zichtbaar; versuft; wazig
odd dwaas; eigenaardig; gek; maf; mal; typisch; vreemd achterlijk; afwijkend; anders; anderszins; apart; bijzonder; bizar; buitenissig; curieus; eigenaardig; excentriek; gek; geschift; gestoord; idioot; idioterig; krankjorum; krankzinnig; maf; merkwaardig; mesjogge; niet goed snik; oneven; ongemeen; ongewoon; raar; schaars; stupide; typisch; uitheems; uitzonderlijk; uniek; verschillend; vreemd; vreemdsoortig; zelden; zeldzaam; zonderling; zot
potty geschift; getikt; hoorndol; kierewiet; knots; krankjorum; maf; mal; mesjogge dwaas; gek; geschift; getikt; hoorndol; idioot; kierewiet; knettergek; knots; krankjorum; maf; niet goed snik; tureluurs
ridiculous dwaas; eigenaardig; gek; maf; mal; typisch; vreemd absurd; achterlijk; belachelijk; bespottelijk; gek; geschift; gestoord; idioot; idioterig; krankjorum; krankzinnig; lachwekkend; maf; mesjogge; niet goed snik; onzinnig; ridicuul; stupide; zot
silly dwaas; eigenaardig; gek; geschift; getikt; hoorndol; kierewiet; knots; krankjorum; maf; mal; mesjogge; typisch; vreemd achterlijk; dwaas; gek; geschift; gestoord; idioot; idioterig; krankjorum; krankzinnig; maf; mesjogge; niet goed snik; smakeloos; stijlloos; stupide; zot
stupid dwaas; eigenaardig; gek; geschift; getikt; hoorndol; kierewiet; knots; krankjorum; maf; mal; mesjogge; typisch; vreemd achtergebleven; achterlijk; afgestompt; breinloos; dom; dwaas; geesteloos; gek; geschift; gestoord; hersenloos; idioot; idioterig; krankjorum; krankzinnig; lullig; maf; mesjogge; niet goed snik; onbenullig; onbezonnen; onnozel; onverstandig; stom; stompzinnig; stupide; suf; verstandeloos; zot
weird dwaas; eigenaardig; gek; maf; mal; typisch; vreemd
OtherRelated TranslationsOther Translations
die dobbelsteen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
mixed up dwaas; eigenaardig; gek; maf; mal; typisch; vreemd door elkaar; dooreen; dooreengegooid; dooreengeworpen; doorelkaargegooid
nuts geschift; getikt; hoorndol; kierewiet; knots; krankjorum; maf; mal; mesjogge geschift; getikt; hoorndol; kierewiet; knettergek; knots; krankjorum; niet goed snik; tureluurs
stark mad geschift; getikt; hoorndol; kierewiet; knots; krankjorum; maf; mal; mesjogge
stark raving mad geschift; getikt; hoorndol; kierewiet; knots; krankjorum; maf; mal; mesjogge geschift; getikt; hoorndol; kierewiet; knettergek; knots; krankjorum; niet goed snik
stark staring mad geschift; getikt; hoorndol; kierewiet; knots; krankjorum; maf; mal; mesjogge geschift; getikt; hoorndol; kierewiet; knettergek; knots; krankjorum; niet goed snik

Related Words for "mal":


Wiktionary Translations for mal:

mal
adjective
  1. blijk gevend van gebrek aan gezond verstand
noun
  1. een holle gietvorm
mal
noun
  1. hollow form or matrix for shaping a fluid or plastic substance
  2. device for cutting into a specified shape
  3. mould used to make cast objects
adjective
  1. mad, crazy, silly

Cross Translation:
FromToVia
mal ridiculous; farcical; laughable; risible; silly; ludicrous ridicule — Qui est digne de risée ou de moquerie.