Summary
English to Dutch: more detail...
-
bank clerk:
-
Wiktionary:
bank clerk → bankbediende
bank clerk → bankbediende, bankemployé, bankmedewerker, bankdirecteur, bankier -
Synonyms for "bank clerk":
teller; cashier; banker
-
Wiktionary:
English
Detailed Translations for bank clerk from English to Dutch
bank clerk: (*Using Word and Sentence Splitter)
- bank: bank; handelsbank; oever; helling; berm; afgang; talud; glooiing; dijkhelling; sparen; op bankrekening zetten; wal; waterkant; bankrelatie
- clerk: secretaresse; secretaris; medewerker; werknemer; arbeider; personeelslid; werkkracht; arbeidskracht; ambtenaar; hulp; assistent; helper; secondant; klerk; kantoorbediende
bank clerk:
Translation Matrix for bank clerk:
| Noun | Related Translations | Other Translations |
| - | cashier; teller |
Synonyms for "bank clerk":
Related Definitions for "bank clerk":
Wiktionary Translations for bank clerk:
bank clerk
Cross Translation:
noun
-
beroep|nld ondergeschikt beambte bij een bank
Cross Translation:
| From | To | Via |
|---|---|---|
| • bank clerk | → bankbediende; bankemployé; bankmedewerker; bankdirecteur; bankier | ↔ banquier — Employé d’une banque |