English
Detailed Translations for sailboard from English to Dutch
sailboard: (*Using Word and Sentence Splitter)
- sail: varen; navigeren; zeilen; verlaten; verdwijnen; heengaan; wegtrekken; afreizen; wegreizen; bevaren; uitvaren; aansturen op; afvaren; afvaren op; afstevenen op; van wal gaan; aanhouden op; bezeilen; afstomen op
- board: beheer; bestuur; leiding; directie; lat; schroot; smalle plank; enteren; plaatsen; onderbrengen; huisvesten; herbergen; onderdak geven; kostgeld; onderdak verschaffen; iemand onderdak verlenen; inpakken; verpakken; inwikkelen; emballeren; deel; aandeel; part; legbord; kartonneren; hoofdbestuur