English
Detailed Translations for chopstick from English to Dutch
chopstick: (*Using Word and Sentence Splitter)
- chop: karbonade; kotelet; hakken; fijnhakken; kleinhakken; splitsen; splijten; kloven; klieven; uiteensplijten
- stick: plakken; kleven; vastlijmen; iets vastkleven; stok; staaf; staf; stang; baton; klitten; aan elkaar hangen; aaneenplakken; aan elkaar kleven; schacht; knuppel; knoet; vastlopen; haperen; stokken; blijven steken; blijven hangen; vast blijven hangen; lijmen; stagneren; pook; vastplakken; vastkleven; versnellingshandel; op hetzelfde niveau blijven; takje; loot; twijg; stam; phylum; samenplakken; vastkoeken; slaghout; hakhout; hockeystick; grijpen; pikken; jatten; graaien; grissen; wegkapen; snaaien; omhoogzitten
- tick: merken; aankruisen; aanstippen; tippen; aantippen; getik; klokgetik; het tikken van de klok; aanroeren; even aanraken; teek