English

Detailed Translations for loot from English to Dutch

loot:

loot [the ~] nomen

  1. the loot (booty; catch)
    de vangst; de buit
  2. the loot (swag)
    de poet
    • poet [de ~ (m)] nomen

to loot verb (loots, looted, looting)

  1. to loot
    plunderen; leegroven; leegplunderen; leegstelen
    • plunderen verb (plunder, plundert, plunderde, plunderden, geplunderd)
    • leegroven verb
    • leegplunderen verb (plunder leeg, plundert leeg, plunderde leeg, plunderden leeg, leeggeplunderd)
    • leegstelen verb (steel leeg, steelt leeg, stal leeg, stalen leeg, leeggestolen)
  2. to loot (plunder; pillage; raid)
    plunderen; leegplunderen; roven; uitplunderen
    • plunderen verb (plunder, plundert, plunderde, plunderden, geplunderd)
    • leegplunderen verb (plunder leeg, plundert leeg, plunderde leeg, plunderden leeg, leeggeplunderd)
    • roven verb (roof, rooft, roofde, roofden, geroofd)
    • uitplunderen verb (plunder uit, plundert uit, plunderde uit, plunderden uit, uitgeplunderd)

Conjugations for loot:

present
  1. loot
  2. loot
  3. loots
  4. loot
  5. loot
  6. loot
simple past
  1. looted
  2. looted
  3. looted
  4. looted
  5. looted
  6. looted
present perfect
  1. have looted
  2. have looted
  3. has looted
  4. have looted
  5. have looted
  6. have looted
past continuous
  1. was looting
  2. were looting
  3. was looting
  4. were looting
  5. were looting
  6. were looting
future
  1. shall loot
  2. will loot
  3. will loot
  4. shall loot
  5. will loot
  6. will loot
continuous present
  1. am looting
  2. are looting
  3. is looting
  4. are looting
  5. are looting
  6. are looting
subjunctive
  1. be looted
  2. be looted
  3. be looted
  4. be looted
  5. be looted
  6. be looted
diverse
  1. loot!
  2. let's loot!
  3. looted
  4. looting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Translation Matrix for loot:

NounRelated TranslationsOther Translations
buit booty; catch; loot
poet loot; swag
roven crusts
vangst booty; catch; loot catch; interception
- boodle; booty; bread; cabbage; clams; dinero; dirty money; dough; gelt; kale; lettuce; lolly; lucre; moolah; pillage; plunder; prise; prize; swag
VerbRelated TranslationsOther Translations
leegplunderen loot; pillage; plunder; raid
leegroven loot
leegstelen loot cadge; collar; expropriate; filch; go thieving; make off with; nick; pilfer; pinch; purloin; rob; snatch; snitch; steal; swipe; take; take away
plunderen loot; pillage; plunder; raid cadge; collar; empty; expropriate; filch; go thieving; gut; make off with; nick; pilfer; pinch; purloin; ransack; rob; snatch; snitch; steal; strip bare; swipe; take; take away
roven loot; pillage; plunder; raid cadge; collar; expropriate; filch; go thieving; make off with; nick; pilfer; pinch; plunder; purloin; rob; snatch; snitch; steal; swipe; take; take away
uitplunderen loot; pillage; plunder; raid clean out; fleece; strip; take someone to the cleaner's
- despoil; foray; pillage; plunder; ransack; reave; rifle; strip

Related Words for "loot":

  • looting, loots

Synonyms for "loot":


Related Definitions for "loot":

  1. goods or money obtained illegally1
  2. informal terms for money1
  3. steal goods; take as spoils1
    • During the earthquake people looted the stores that were deserted by their owners1
  4. take illegally; of intellectual property1

Wiktionary Translations for loot:

loot
noun
  1. goederen gewonnen door diefstaf of verovering

Cross Translation:
FromToVia
loot poen Koksohne Plural; salopp scherzhaft: (bares) Geld (das jemandem verfügbar ist)
loot poen MoosDeutschland; salopp: Geld
loot poen Pinke — (umgangssprachlich) Geld; Goldmünzen
loot aanwinst; buit; acquest; prooi butin — Ce que l’on prendre sur les ennemis.
loot bekoren; charmeren; in verrukking brengen; verrukken; buitmaken; plunderen; roven; stropen; ontroven ravirenlever de force, emporter avec violence.

External Machine Translations:


Dutch

Detailed Translations for loot from Dutch to English

loot:

loot [de ~] nomen

  1. de loot (twijg; takje)
    the twig
    – a small branch or division of a branch (especially a terminal division); usually applied to branches of the current or preceding year 1
    • twig [the ~] nomen
    the branch; the sprig; the stick; the scion; the limb; the offspring; the progeny; the shoot; the spray
  2. de loot (stekje; spruit; scheut)
    the sprout; the shoot; the cutting

Translation Matrix for loot:

NounRelated TranslationsOther Translations
branch loot; takje; twijg afdeling; agentschap; bedrijfstak; beroepsgroep; bijkantoor; boomtak; branche; branche-element; deelsoort; departement; detachement; economische sector; ent; filiaal; hulpkantoor; sectie; tak; vakgroep; vertakking; voorwaardelijke branche; zijtak
cutting loot; scheut; spruit; stekje couperen; gesnij; jonge plant; knipsel; plantestekje; scheut; schoot; snijding; spruit; stek; uitknipsel
limb loot; takje; twijg been; deelsoort; ledemaat; lichaamsdeel; lidmaat; tak
offspring loot; takje; twijg afstammeling; broed; gebroed; kinderen; kroost; nageslacht; nakomeling; nakomelingen; telg; telgen
progeny loot; takje; twijg broed; gebroed; kinderen; kroost; nageslacht; nakomelingen; telgen
scion loot; takje; twijg
shoot loot; scheut; spruit; stekje; takje; twijg afknallen; jaagpartij; jacht; jachtpartij; jonge plant; plantestekje; scheut; schoot; spruit; stek; wildjacht
spray loot; takje; twijg spray; sproeimiddel
sprig loot; takje; twijg boomtak; deelsoort; ent; jonge plant; plantestekje; scheut; schoot; spruit; stek; tak
sprout loot; scheut; spruit; stekje bloesem; jonge plant; plantestekje; scheut; schoot; spruit; stek
stick loot; takje; twijg baton; hakhout; hockeystick; knoet; knuppel; phylum; pook; schacht; slaghout; staaf; staf; stam; stang; stok; versnellingshandel
twig loot; takje; twijg deelsoort; tak
VerbRelated TranslationsOther Translations
branch aftakken; uitvoeren als vertakking; vertakken; vertakking
shoot afschieten; afvuren; filmen; neerschieten; schieten; schieten op; schoten lossen; verfilmen; vuren
spray bespatten; bespetteren
sprout afkomstig zijn; afstammen; kiemen; omhoog schieten; ontkiemen; ontspruiten; opschieten; spruiten; stammen; uit de grond schieten; uit de kiem te voorschijn komen; voortkomen
stick aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; blijven hangen; blijven steken; graaien; grijpen; grissen; haperen; iets vastkleven; jatten; kleven; klitten; lijmen; omhoogzitten; op hetzelfde niveau blijven; pikken; plakken; samenplakken; snaaien; stagneren; stokken; vast blijven hangen; vastkleven; vastkoeken; vastlijmen; vastlopen; vastplakken; wegkapen
twig betrappen; snappen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
cutting bijtend; doordringend; fel; gemeen; hanig; op afgebeten toon; pinnig; scherp; schril; snibbig; snijdend; stekend; vinnig; vlijmend
ModifierRelated TranslationsOther Translations
sprout ontkiemd

Related Words for "loot":

  • lootten, lootje, lootjes

loot form of loten:

loten verb (loot, lootte, lootten, geloot)

  1. loten (verloten)
    to raffle
    • raffle verb (raffles, raffled, raffling)

Conjugations for loten:

o.t.t.
  1. loot
  2. loot
  3. loot
  4. loten
  5. loten
  6. loten
o.v.t.
  1. lootte
  2. lootte
  3. lootte
  4. lootten
  5. lootten
  6. lootten
v.t.t.
  1. heb geloot
  2. hebt geloot
  3. heeft geloot
  4. hebben geloot
  5. hebben geloot
  6. hebben geloot
v.v.t.
  1. had geloot
  2. had geloot
  3. had geloot
  4. hadden geloot
  5. hadden geloot
  6. hadden geloot
o.t.t.t.
  1. zal loten
  2. zult loten
  3. zal loten
  4. zullen loten
  5. zullen loten
  6. zullen loten
o.v.t.t.
  1. zou loten
  2. zou loten
  3. zou loten
  4. zouden loten
  5. zouden loten
  6. zouden loten
diversen
  1. loot!
  2. loot!
  3. geloot
  4. lotend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for loten:

NounRelated TranslationsOther Translations
raffle loterij; loting; uitloting; verloting
VerbRelated TranslationsOther Translations
raffle loten; verloten

Related Words for "loten":


External Machine Translations: