Summary
English to Dutch: more detail...
-
attach:
- aanhechten; bevestigen; hechten; verbinden; samenvoegen; koppelen; aaneenschakelen; vastmaken; aan elkaar bevestigen; ergens aan bevestigen; vastzetten; vasthechten; lijmen; vastplakken; vastlijmen; opplakken; paren; vastnaaien; vastknopen; aan elkaar knopen; knopen; aan elkaar binden; strikken; toevoegen; bijvoegen; beschikbaar maken
- attaché:
-
Wiktionary:
- attach → vastmaken, bevestigen, bijvoegen
- attach → vastmaken, bevestigen, bijgesloten, bijgaand, bijvoegen, aanbinden, aanvangen, beginnen, stoten op, zich stoten aan, aankaarten, aansnijden, aan land gaan, landen, aanlanden, aanklampen, aanspreken, toespreken, enteren, aanhaken, vasthaken, aan komen lopen, aanpakken, beginnen met, toetreden, aan wal komen, haken, aanwenden, benutten, gebruiken, aandoen, aantrekken, opleggen, opbrengen, aanbrengen, leggen, steken, plaatsen, stellen, stoppen, zetten, doen, doorvoeren, in toepassing brengen, toepassen, aanzetten, voordoen, bepalen, fixeren, tuigeren, vaststellen, definiëren, omschrijven, aanknopen, meren, onderbinden, vastbinden, vastleggen
Dutch to English: more detail...
- attaché:
English
Detailed Translations for attach from English to Dutch
attach:
-
to attach (fasten; fix)
-
to attach (join; combine; connect)
verbinden; samenvoegen; koppelen; aaneenschakelen-
aaneenschakelen verb (schakel aaneen, schakelt aaneen, schakelde aaneen, schakelden aaneen, aaneengeschakeld)
-
to attach (confirm; fasten; connect; secure)
vastmaken; aan elkaar bevestigen-
aan elkaar bevestigen verb (bevestig aan elkaar, bevestigt aan elkaar, bevestigde aan elkaar, bevestigden aan elkaar, aan elkaar bevestigd)
-
to attach (attach to; affix; fasten; secure; connect)
-
to attach (glue; glue together; suture; affix; paste on; paste together; paste in)
-
to attach (couple; link; connect; pander; make a match)
-
to attach (sew together; stitch; affix; fasten)
-
to attach (button up; button; knot; tie; tie on; bind together; bind; tie up; tie together; fix; fasten)
vastknopen; aan elkaar knopen; knopen; aan elkaar binden; strikken-
aan elkaar knopen verb (knoop aan elkaar, knoopt aan elkaar, knoopte aan elkaar, knoopten aan elkaar, aan elkaar geknoopt)
-
aan elkaar binden verb
-
to attach
– To include an external document, a file, or an executable program with an e-mail message. 1 -
to attach
– To expose a virtual disk to the user, backed by a file. 1beschikbaar maken-
beschikbaar maken verb (maak beschikbaar, maakt beschikbaar, maakte beschikbaar, maakten beschikbaar, beschikbaar gemaakt)
-
Conjugations for attach:
present
- attach
- attach
- attaches
- attach
- attach
- attach
simple past
- attached
- attached
- attached
- attached
- attached
- attached
present perfect
- have attached
- have attached
- has attached
- have attached
- have attached
- have attached
past continuous
- was attaching
- were attaching
- was attaching
- were attaching
- were attaching
- were attaching
future
- shall attach
- will attach
- will attach
- shall attach
- will attach
- will attach
continuous present
- am attaching
- are attaching
- is attaching
- are attaching
- are attaching
- are attaching
subjunctive
- be attached
- be attached
- be attached
- be attached
- be attached
- be attached
diverse
- attach!
- let's attach!
- attached
- attaching
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Translation Matrix for attach:
Related Words for "attach":
Synonyms for "attach":
Antonyms for "attach":
Related Definitions for "attach":
Wiktionary Translations for attach:
attach
Cross Translation:
verb
attach
-
to fasten, to join to
- attach → vastmaken
verb
Cross Translation:
attaché:
External Machine Translations:
Related Translations for attach
Dutch