Interglot - evidence: English and Dutch Search Results found in the Interglot Translation Dictionary

Summary

English to Dutch: more detail...

evidence:
- bewijs; bewijsstuk; bewijsmateriaal; getuigenverklaring; teken; blijk; papier; symptoom; aanwijzing; indicatie; bewijsmiddel
Wiktionary:
- evidence → bewijs, bewijsmateriaal, bewijsstuk
- evidence → bewijs, adstructie, teken, blijk, merkteken, wenk, attest, certificaat, getuigenis, getuigschrift, testimonium, verklaring, getuigenverklaring, vanzelfsprekendheid

English

Detailed Translations for evidence from English to Dutch

the evidence (proof; piece of evidence)
het bewijs; het bewijsstuk
- bewijs [het ~] nomen
- bewijsstuk [het ~] nomen
the evidence
het bewijsmateriaal
- bewijsmateriaal [het ~] nomen
the evidence
de getuigenverklaring
- getuigenverklaring [de ~ (v)] nomen
the evidence (proof; token; piece of evidence; body of evidence)
het bewijs; het teken; het blijk
- bewijs [het ~] nomen
- teken [het ~] nomen
- blijk [het ~] nomen
the evidence (document)
het bewijsstuk; het papier
- bewijsstuk [het ~] nomen
- papier [het ~] nomen
the evidence (indication; symptom; sign; omen)
het symptoom; de aanwijzing; het teken; de indicatie
- symptoom [het ~] nomen
- aanwijzing [de ~ (v)] nomen
- teken [het ~] nomen
- indicatie [de ~ (v)] nomen
the evidence (proof)
het bewijsmiddel
- bewijsmiddel [het ~] nomen
the evidence

– The properties of code, such as a digital signature or the zone or site of its origin, that are used by security policy to grant permissions to code. ¹
het bewijs
- bewijs [het ~] nomen

Noun	Related Translations	Other Translations
aanwijzing	evidence; indication; omen; sign; symptom	assignment; charter; clue; command; cue; forerunner; guide; harbinger; herald; hint; house rules; indication; instruction; lead; order; pointer; starting point; statute; suggestion; tip; tip-off
bewijs	body of evidence; evidence; piece of evidence; proof; token	allegation; certificate; note; note of remittance; proof; receipt; remittance-note
bewijsmateriaal	evidence
bewijsmiddel	evidence; proof
bewijsstuk	document; evidence; piece of evidence; proof	certificate; certificate of proof; charter; deed; document
blijk	body of evidence; evidence; piece of evidence; proof; token
getuigenverklaring	evidence	testimony
indicatie	evidence; indication; omen; sign; symptom
papier	document; evidence	paper
symptoom	evidence; indication; omen; sign; symptom	symptom
teken	body of evidence; evidence; indication; omen; piece of evidence; proof; sign; symptom; token	badge; decoration; medal; sign; signal
-	grounds
Verb	Related Translations	Other Translations
-	attest; bear witness; certify; demonstrate; manifest; prove; show; tell; testify
Not Specified	Related Translations	Other Translations
teken		character
Other	Related Translations	Other Translations
-	deposition; deposition of a witness

your basis for belief or disbelief; knowledge on which to base belief²
- the evidence that smoking causes lung cancer is very compelling²
an indication that makes something evident²
- his trembling was evidence of his fear²
(law) all the means by which any alleged matter of fact whose truth is investigated at judicial trial is established or disproved²
provide evidence for; stand as proof of; show by one's behavior, attitude, or external attributes²
give evidence²
provide evidence for²
The properties of code, such as a digital signature or the zone or site of its origin, that are used by security policy to grant permissions to code.¹

evidence

noun

evidence

noun

alles wat de juistheid van een bewering onweerlegbaar vastlegt
- bewijsmateriaal → evidence
een stuk waarin iets als waar wordt gesteld
- bewijsstuk → evidence; proof

Cross Translation:

From	To	Via
• evidence	→ bewijs	↔ Beleg — allgemein: ein Beweis, ein Nachweis
• evidence	→ bewijs	↔ Beweis — Jura, Mathematik: die Darlegung der Richtigkeit oder der Unrichtigkeit einer Aussage oder eines Urteils mittels empirischer oder logischer Methoden
• evidence	→ adstructie; bewijs; teken	↔ preuve — Traductions à trier suivant le sens
• evidence	→ bewijs; blijk; teken; merkteken; wenk; adstructie; attest; certificaat; getuigenis; getuigschrift; testimonium; verklaring; getuigenverklaring	↔ témoignage — action de témoigner ; rapport d’un ou de plusieurs témoins sur un fait, soit de vive voix, soit par écrit.
• evidence	→ vanzelfsprekendheid	↔ évidence — chose immédiatement compréhensible ou visible.