Home ->Dictionaries ->English/Dutch ->Search: stigma

English and Dutch Search Results for: stigma

Summary

English to Dutch: more detail...

stigma:
- stigma; wondteken van Christus; schandvlek; schandmerk; smet
Wiktionary:
- stigma → slurf, snuit, olifantssnuit, tromp

Dutch to English: more detail...

stigma:
- stigma; brand; characteristic; feature; trait; attribute; property

English

Detailed Translations for stigma from English to Dutch

stigma:

stigma [the ~] nomen

the stigma (brand)
het stigma; wondteken van Christus
- stigma [het ~] nomen
- wondteken van Christus [znw.] nomen
the stigma (mark of infamy; stain)
de schandvlek; het schandmerk; de smet
- schandvlek [de ~] nomen
- schandmerk [het ~] nomen
- smet [de ~] nomen

Translation Matrix for stigma:

Noun	Related Translations	Other Translations
schandmerk	mark of infamy; stain; stigma
schandvlek	mark of infamy; stain; stigma
smet	mark of infamy; stain; stigma	spot; stain
stigma	brand; stigma	attribute; characteristic; feature; property; trait
wondteken van Christus	brand; stigma
-	brand; mark; stain

Related Words for "stigma":

stigmas, stigmata

Synonyms for "stigma":

reproductive structure
mark; brand; stain; symbol
spiracle
blemish; defect; mar

Related Definitions for "stigma":

a skin lesion that is a diagnostic sign of some disease¹
an external tracheal aperture in a terrestrial arthropod¹
a symbol of disgrace or infamy¹
the apical end of the style where deposited pollen enters the pistil¹

Wiktionary Translations for stigma:

Cross Translation:

From	To	Via
• stigma	→ slurf; snuit; olifantssnuit; tromp	↔ trompe — Trompe d’animal

Dutch

Detailed Translations for stigma from Dutch to English

stigma:

stigma [het ~] nomen

het stigma (wondteken van Christus)
the stigma; the brand
- stigma [the ~] nomen
- brand [the ~] nomen
het stigma (karaktertrek; karakteristiek; eigenschap; kenmerk)
the characteristic; the feature; the trait; the attribute; the property
- characteristic [the ~] nomen
- feature [the ~] nomen
- trait [the ~] nomen
- attribute [the ~] nomen
- property [the ~] nomen

Translation Matrix for stigma:

Noun	Related Translations	Other Translations
attribute	eigenschap; karakteristiek; karaktertrek; kenmerk; stigma	attribuut; kenmerk
brand	stigma; wondteken van Christus	brandmerk; fabrieksmerk; handelsmerk; handelsnaam; maak; merk; merknaam; warenmerk; zwaard wapenkunde
characteristic	eigenschap; karakteristiek; karaktertrek; kenmerk; stigma	eigenschap; karakterisering; karakteristiek; karaktertrekje; kenmerk; trekje; typering
feature	eigenschap; karakteristiek; karaktertrek; kenmerk; stigma	eigenschap; functie; gelaatstrek; karaktereigenschap; karakterisering; karakteristiek; karaktertrek; karaktertrekje; kenmerk; rubriek; trekje; typering
property	eigenschap; karakteristiek; karaktertrek; kenmerk; stigma	activa; baten; bezit; bezittingen; eigendom; eigenschap; goederen; have; tegoed
stigma	stigma; wondteken van Christus	schandmerk; schandvlek; smet
trait	eigenschap; karakteristiek; karaktertrek; kenmerk; stigma	karaktertrekje; trekje
Verb	Related Translations	Other Translations
attribute		toeschrijven
brand		aankruisen; branden; brandmerken; inbranden; markeren; merken; van stigma's voorzien
Adjective	Related Translations	Other Translations
characteristic		illustratief; karakteristiek; kenmerkend; kenschetsend; specifiek; tekenend; typerend; typisch

Related Translations for stigma

van stigma's voorzien

¹WordNet 3.0 Copyright 2006 by Princeton University