English
Detailed Translations for suit jacket from English to Dutch
suit jacket: (*Using Word and Sentence Splitter)
- suit: staan; passen; uitkomen; schikken; gelegen komen; conveniëren; pak; kostuum; maatpak; bevallen; plezieren; aangenaam aandoen; geschikt zijn; deugen; passend zijn; gelieven; aanstaan; behagen; colbertkostuum; zich aanpassen; zich schikken; zich voegen naar
- jacket: colbert; jasje; jas; jekker; mantel; overjas; jack; jak; halflange herenjas