Detailed Translations for acted from English to Dutch
acted form of act:
-
doen;
uitvoeren;
verrichten;
handelen;
uitrichten
-
doen
verb
(doe, doet, deed, deden, gedaan)
-
uitvoeren
verb
(voer uit, voert uit, voerde uit, voerden uit, uitgevoerd)
-
verrichten
verb
(verricht, verrichtte, verrichtten, verricht)
-
handelen
verb
(handel, handelt, handelde, handelden, gehandeld)
-
uitrichten
verb
(richt uit, richtte uit, richtten uit, uitgericht)
-
-
-
spelen;
doen alsof;
toneelspelen;
zich aanstellen
-
spelen
verb
(speel, speelt, speelde, speelden, gespeeld)
-
doen alsof
verb
(doe alsof, doet alsof, deed alsof, deden alsof, alsof gedaan)
-
toneelspelen
verb
(speel toneel, speelt toneel, speelde toneel, speelden toneel, toneelgespeeld)
-
-
Conjugations for act:
present
- act
- act
- acts
- act
- act
- act
simple past
- acted
- acted
- acted
- acted
- acted
- acted
present perfect
- have acted
- have acted
- has acted
- have acted
- have acted
- have acted
past continuous
- was acting
- were acting
- was acting
- were acting
- were acting
- were acting
future
- shall act
- will act
- will act
- shall act
- will act
- will act
continuous present
- am acting
- are acting
- is acting
- are acting
- are acting
- are acting
subjunctive
- be acted
- be acted
- be acted
- be acted
- be acted
- be acted
diverse
- act!
- let's act!
- acted
- acting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Translation Matrix for act:
Related Words for "act":
Synonyms for "act":
Antonyms for "act":
Related Definitions for "act":
-
something that people do or cause to happen1
-
a legal document codifying the result of deliberations of a committee or society or legislative body1
-
a short theatrical performance that is part of a longer program1
-
a subdivision of a play or opera or ballet1
-
a manifestation of insincerity1
-
behave in a certain manner; show a certain behavior; conduct or comport oneself1
-
pretend to have certain qualities or state of mind1
-
discharge one's duties1
-
play a role or part1
-
perform on a stage or theater1
-
behave unnaturally or affectedly1
-
perform an action, or work out or perform (an action)1
-
be engaged in an activity, often for no particular purpose other than pleasure1
-
have an effect or outcome; often the one desired or expected1
-
be suitable for theatrical performance1
Wiktionary Translations for act:
act
verb
-
to have an effect on
-
to respond to information
-
to behave in a certain way
-
to perform a theatrical role
-
to do something
noun
-
division of theatrical performance
-
process of doing
-
statute
-
deed
act
noun
-
optreden, nummer
-
deel van een toneelspel
-
bewust gepleegde handeling
-
datgene dat gedaan is
-
resultaat van een actie (die vaak met enige moeite gepaard gaat)
verb
-
(inergatief) een rol vervullen in een toneelspel
-
een bepaalde functie vervullen
-
controlerende of bestraffende maatregelen uitvoeren
Cross Translation:
From | To | Via |
• act
|
→ werk
|
↔ Werk
—
(groß) Schöpfung eines Künstlers oder Kreativen
|
• act
|
→ behandeling
|
↔ acte
—
Action
|
• act
|
→ akte; document; bedrijf; bescheid; papier; schriftuur; stuk
|
↔ document
—
écrit qui sert de preuve ou de renseignement.
|
• act
|
→ oplichterij
|
↔ escroquerie
—
action d’escroquer.
|
• act
|
→ functioneren; het doen; in zijn werk gaan; werken
|
↔ fonctionner
—
accomplir sa fonction, en parlant d’un mécanisme, d’un organe, etc.
|
• act
|
→ gebaar; geste
|
↔ geste
—
action et mouvement du corps et particulièrement des bras et des mains, action et mouvement employés à signifier quelque chose.
|
• act
|
→ beïnvloeden; invloed hebben op
|
↔ influer
—
faire impression sur une chose, exercer sur elle une action qui tendre à la modifier.
|
• act
|
→ wet
|
↔ loi
—
règle, obligations écrites, prescrites ou tacites, auxquelles les hommes se doivent de se conformer.
|
• act
|
→ numero; nummer
|
↔ numéro
—
identifiant alphanumérique ou purement numérique qu’on mettre sur quelque chose et qui servir à la reconnaître.
|
• act
|
→ opereren; maken; aanmaken; bedrijven; doen; uitbrengen; uitrichten; uitvoeren; effect sorteren; uitwerking hebben; werken; uitwerken; ageren; bezig zijn; handelen; optreden; te werk gaan
|
↔ opérer
—
accomplir une œuvre, produire un effet.
|
• act
|
→ lijken; overkomen; schijnen; toeschijnen; voorkomen; zich vertonen; zichtbaar worden; er uitzien; het uiterlijk hebben van; er uitzien als; opdagen; opdraven; te voorschijn komen; uitkomen; verschijnen
|
↔ paraître
—
exposer à la vue, se faire ou se laisser voir, se manifester.
|
• act
|
→ akte; document; bedrijf; kamer; lokaal; vertrek; bonk; brok; eindje; stukje; homp
|
↔ pièce
—
partie, portion, morceau d’un tout.
|
• act
|
→ te werk gaan
|
↔ procéder
—
provenir, tirer son origine.
|
• act
|
→ lijken; overkomen; schijnen; toeschijnen; voorkomen
|
↔ sembler
—
avoir l’air, l’apparence
|
External Machine Translations: