English

Detailed Translations for administers from English to Dutch

administers:

administers [the ~] nomen

  1. the administers
    de verleners; toedieners

Translation Matrix for administers:

NounRelated TranslationsOther Translations
toedieners administers
verleners administers

administer:

to administer verb (administers, administered, administering)

  1. to administer (manage; run)
    beheren; besturen; administreren
    • beheren verb (beheer, beheert, beheerde, beheerden, beheerd)
    • besturen verb (bestuur, bestuurt, bestuurde, bestuurden, bestuurd)
    • administreren verb (administreer, administreert, administreerde, administreerden, geadministreerd)
  2. to administer (apply; nurse)
    verstrekken; geneesmiddel toedienen; toedienen; ingeven; geven
    • verstrekken verb (verstrek, verstrekt, verstrekte, verstrekten, verstrekt)
    • toedienen verb (dien toe, dient toe, diende toe, dienden toe, toegediend)
    • ingeven verb (geef in, geeft in, gaf in, gaven in, ingegeven)
    • geven verb (geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
  3. to administer (utilize; apply; implement; )
    gebruiken; toepassen; aanwenden; benutten; aangrijpen
    • gebruiken verb (gebruik, gebruikt, gebruikte, gebruikten, gebruikt)
    • toepassen verb (pas toe, past toe, paste toe, pasten toe, toegepast)
    • aanwenden verb (wend aan, wendt aan, wendde aan, wendden aan, aangewend)
    • benutten verb (benut, benutte, benutten, benut)
    • aangrijpen verb (grijp aan, grijpt aan, greep aan, grepen aan, aangegrepen)
  4. to administer (pour in)
    geven; verstrekken; ingeven; iemand iets toedienen; binnen gieten
    • geven verb (geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
    • verstrekken verb (verstrek, verstrekt, verstrekte, verstrekten, verstrekt)
    • ingeven verb (geef in, geeft in, gaf in, gaven in, ingegeven)
    • binnen gieten verb (giet binnen, goot binnen, goten binnen, binnen gegoten)

Conjugations for administer:

present
  1. administer
  2. administer
  3. administers
  4. administer
  5. administer
  6. administer
simple past
  1. administered
  2. administered
  3. administered
  4. administered
  5. administered
  6. administered
present perfect
  1. have administered
  2. have administered
  3. has administered
  4. have administered
  5. have administered
  6. have administered
past continuous
  1. was administering
  2. were administering
  3. was administering
  4. were administering
  5. were administering
  6. were administering
future
  1. shall administer
  2. will administer
  3. will administer
  4. shall administer
  5. will administer
  6. will administer
continuous present
  1. am administering
  2. are administering
  3. is administering
  4. are administering
  5. are administering
  6. are administering
subjunctive
  1. be administered
  2. be administered
  3. be administered
  4. be administered
  5. be administered
  6. be administered
diverse
  1. administer!
  2. let's administer!
  3. administered
  4. administering
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Translation Matrix for administer:

NounRelated TranslationsOther Translations
aangrijpen laying hands on; taking hold of
aanwenden administration; adoption; application; implementation; infliction; practice; practise; use; utilisation; utilization
besturen directing; governing; leading; ruling
gebruiken customs; habits; normal practice; standard practice; traditions
toedienen administring
VerbRelated TranslationsOther Translations
aangrijpen administer; adopt; apply; avail oneself of; employ; enforce; engage; implement; make use of; practice; practise; take; use; utilise; utilize cause emotions; move; touch
aanwenden administer; adopt; apply; avail oneself of; employ; enforce; engage; implement; make use of; practice; practise; take; use; utilise; utilize apply; employ; make use of; take; use; utilise; utilize
administreren administer; manage; run
beheren administer; manage; run manage
benutten administer; adopt; apply; avail oneself of; employ; enforce; engage; implement; make use of; practice; practise; take; use; utilise; utilize apply; employ; make use of; take; use; utilise; utilize
besturen administer; manage; run command; direct; lead; preside
binnen gieten administer; pour in
gebruiken administer; adopt; apply; avail oneself of; employ; enforce; engage; implement; make use of; practice; practise; take; use; utilise; utilize apply; be on drugs; burn up; consume; deploy; dine; eat; employ; grab a bite; handle; have a meal; have dinner; have something to eat; make use of; munch; nibble; nybble; practice; practise; take; take drugs; use; use drugs; utilise; utilize
geneesmiddel toedienen administer; apply; nurse
geven administer; apply; nurse; pour in delate; deliver; deliver up; dispense; donate; extend; give; give to; hand; hand over; hand over to; offer; pass; present with; provide
iemand iets toedienen administer; pour in
ingeven administer; apply; nurse; pour in advise; dictate; inspire; order; prompt; strike into; suggest; whisper; whisper in someone's ear
toedienen administer; apply; nurse
toepassen administer; adopt; apply; avail oneself of; employ; enforce; engage; implement; make use of; practice; practise; take; use; utilise; utilize apply; employ; make use of; use; utilise; utilize
verstrekken administer; apply; nurse; pour in deliver; dispense; furnish; give; hand over to; provide; supply
- administrate; dispense

Related Words for "administer":


Synonyms for "administer":


Related Definitions for "administer":

  1. give or apply (medications)1
  2. perform (a church sacrament) ritually1
    • administer the last unction1
  3. work in an administrative capacity; supervise or be in charge of1
    • administer a program1
    • she administers the funds1
  4. direct the taking of1
    • administer an exam1
    • administer an oath1

Wiktionary Translations for administer:

administer
verb
  1. to cause to take by openly offering or through deceit
administer
verb
  1. zorgvuldig vastleggen van gegevens zodat het later terug te vinden of controleren is
  2. het doen opnemen van bijvoorbeeld een medicijn door iemand

Cross Translation:
FromToVia
administer plegen; verzorgen; verplegen pflegen — zum Zweck der Erhaltung bzw. Verbesserung eines Zustandes behandeln
administer administreren; beheren; besturen; toedienen administrergouverner, régir les affaires public ou particulier.
administer aanwenden; benutten; gebruiken; aandoen; aantrekken; opleggen; opbrengen; aanbrengen; leggen; steken; plaatsen; stellen; stoppen; zetten; doen; doorvoeren; in toepassing brengen; toepassen; aanzetten; voordoen appliquermettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
administer ontslaan; vrijstellen; uitzonderen; distribueren; rondbrengen; verdelen; ronddelen; rondgeven; uitdelen; uitreiken dispenserexempter de la règle ordinaire, par faveur spéciale, ou simplement exempter de quelque chose.
administer distribueren; rondbrengen; verdelen; ronddelen; rondgeven; uitdelen; uitreiken distribuerrépartir une chose entre plusieurs personnes ou plusieurs endroits.
administer administreren; beheren; besturen; toedienen gérer — Administrer, diriger, manager
administer bevoorraden; provianderen; spekken; stijven; voorzien van munirgarnir, pourvoir de ce qui est nécessaire ou utile en vue de tel ou tel objet.
administer bevoorraden; provianderen; spekken; stijven; voorzien van; voorzien in pourvoir — Aviser à quelque chose, y donner ordre, suppléer à ce qui manque. (Sens général)
administer beoefenen; betrachten; in de praktijk brengen; uitoefenen; aanwenden; doorvoeren; in toepassing brengen; toepassen pratiquerTraductions à trier suivant le sens.
administer administreren; beheren; besturen; toedienen régirgouverner, diriger, conduire.