English
Detailed Translations for break apart from English to Dutch
break apart: (*Using Word and Sentence Splitter)
- break: breken; stukbreken; aan stukken breken; pauze; onderbreking; tussenpoos; breuk; fractuur; kapot maken; slechten; rustpauze; verpozing; rust; rusttijd; rustpoos; moeren; kapotmaken; mollen; in stukken breken; kapotbreken; uitbreken; ontsnapping; uitbraak; ontvluchting; inslaan; verbrijzelen; kapotslaan; stukslaan; aan stukken slaan; met opzet kapotmaken; lunch; middagpauze; lunchpauze; lunchtijd; schafttijd; schaftuur; kapotgaan; stukgaan; speelkwartier; onklaar raken; knakken; ingooien; lichten; licht worden; zich misdragen
- apart: apart; gescheiden; separaat; los van elkaar; afzonderlijk; vrijstaand; alleenstaand; op zich; losstaand; op zichzelf staand; uit elkaar; uiteen; van elkaar; uitelkaar; vaneen; van elkander; uit elkander; opgeheven; ontbonden; uiteengevallen; uiteengegaan
break apart:
Translation Matrix for break apart:
Verb | Related Translations | Other Translations |
- | break up; crash; disassemble; dismantle; disunify; take apart |