English
Detailed Translations for clean-living from English to Dutch
clean-living: (*Using Word and Sentence Splitter)
- clean: schoonmaken; reinigen; zuiveren; schoonpoetsen; schoon; zuiver; hygienisch; rein; kuis; net; zindelijk; proper; opruimen; bergen; wassen; uitwassen; netjes; ordelijk; opgeruimd; gewoonweg; ronduit; schonen; deugdzaam; zemen; zedig; eerzaam; gladweg
- live: leven; wonen; verblijven; logeren; resideren
- living: levend; in leven; verblijven; gevestigd; woonachtig; zetelend; woonkamer; huiskamer; zitkamer
clean-living:
Translation Matrix for clean-living:
Adjective | Related Translations | Other Translations |
- | clean |