Summary
English to Dutch: more detail...
- exits:
- exit:
-
Wiktionary:
- exit → uitgaan, vertrekken
- exit → uitgang, afrit, afslag, uitrit
- exit → afrit, resulteren, uitkomen, volgen, voortkomen, voortspruiten, voortvloeien, belenden, grenzen aan, besturen, brengen, leiden, geleiden, voeren, uitgaan, uitlopen, uitstappen, uitstijgen, uittreden, bereiken, behalen, inhalen, reiken tot, leiden tot, uitdraaien op, uitlopen op, klimmen, naar boven gaan, rijzen, stijgen, bestijgen, afdalen, naar beneden gaan, zinken, uitgang, uitweg, exodus, uittocht, besteding, vertering, uitgaaf
English
Detailed Translations for exits from English to Dutch
exits:
Translation Matrix for exits:
Noun | Related Translations | Other Translations |
uitgangen | egresses; exits; gates; outlets; ways out | |
uitwegen | egresses; exits; gates; outlets; ways out | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
uitwegen | weigh out |
Related Words for "exits":
exit:
-
the exit (way out)
-
the exit
-
the exit
Translation Matrix for exit:
Noun | Related Translations | Other Translations |
afrit | exit | |
afsluiten | closing the shop; shutdown | |
uitgang | exit; way out | egress; egression; emergence |
uitloop | exit; way out | |
uitrit | exit | |
uitweg | exit; way out | escape route; possible escape; way out |
- | departure; expiration; going; issue; loss; outlet; passing; release; way out | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
afsluiten | exit | bring to a close; bring to a conclusion; bring to an end; close; conclude; draw; end; finish; finish off; lock; lock up; shut; shut down |
uitgaan | exit; get out; go out; leave | be on the razzle; be on the spree; feast; going out; revel |
- | buy the farm; cash in one's chips; conk; decease; die; expire; go; kick the bucket; pass; pass away; perish | |
Other | Related Translations | Other Translations |
- | departure; exit road; march out; slip road; turn-off |
Related Words for "exit":
Synonyms for "exit":
Antonyms for "exit":
Related Definitions for "exit":
Wiktionary Translations for exit:
exit
Cross Translation:
verb
exit
-
leave
- exit → uitgaan; vertrekken
-
go out
- exit → uitgaan; vertrekken
noun
-
een verkeersweg waarlangs men naar beneden van een autoweg of autosnelweg af kan rijden
-
een uitrit die van een snelweg afvoert
-
een weg waarlangs men een ruimte verlaten kan
-
een plaats of opening waardoor of waarlangs men kan of moet uitrijden
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• exit | → afrit | ↔ Abfahrt — Abfahrt von einer Autobahn |
• exit | → resulteren; uitkomen; volgen; voortkomen; voortspruiten; voortvloeien; belenden; grenzen aan; besturen; brengen; leiden; geleiden; voeren; uitgaan; uitlopen; uitstappen; uitstijgen; uittreden; bereiken; behalen; inhalen; reiken tot; leiden tot; uitdraaien op; uitlopen op | ↔ aboutir — toucher par un bout. |
• exit | → klimmen; naar boven gaan; rijzen; stijgen; bestijgen; afdalen; naar beneden gaan; zinken; uitstappen; uitgaan; uitkomen; uitlopen; uitstijgen; uittreden | ↔ descendre — Traductions à trier suivant le sens. |
• exit | → afrit; uitgang; uitweg | ↔ issue — sortie, lieu par où l’on sortir. |
• exit | → exodus; uittocht; besteding; vertering; uitgaaf; afrit; uitgang; uitweg | ↔ sortie — action de sortir. |