Summary
English to Dutch: more detail...
- producer:
- produce:
-
Wiktionary:
- producer → producent, producer
- producer → fabrikant, producent
- produce → produceren, maken, voorleggen, beschikbaar stellen, aanmaken, teweegbrengen, vervaardigen
- produce → produkt, waar, waren
- produce → winnen, vervaardigen, fabriceren, klaren, volbrengen, voltooien, creëren, maken, scheppen, opereren, aanmaken, bedrijven, doen, uitbrengen, uitrichten, uitvoeren, effect sorteren, uitwerking hebben, werken, uitwerken, ageren, bezig zijn, handelen, optreden, te werk gaan, afwerpen, opbrengen, opleveren, voortbrengen, bewerkstelligen, realiseren, verwerkelijken, nakomen, naleven, verrichten, vervullen, voltrekken, doorvoeren, tot stand brengen, verwezenlijken
English
Detailed Translations for producer from English to Dutch
producer:
Translation Matrix for producer:
Noun | Related Translations | Other Translations |
auteur | architect; artist; author; maker; producer | author; creator; writer |
fabrikant | maker; manufacturer; producer | |
maker | architect; artist; author; maker; producer | author; creator; inventor; maker; originator |
producent | maker; manufacturer; producer | |
producer | producer | |
schepper | architect; artist; author; maker; producer | God; Lord; author; bucket; creator; ladle; maker; originator; scoop |
vervaardiger | maker; manufacturer; producer | |
voortbrenger | architect; artist; author; maker; producer | |
- | manufacturer | |
Other | Related Translations | Other Translations |
- | stage manager |
Related Words for "producer":
Synonyms for "producer":
Related Definitions for "producer":
Wiktionary Translations for producer:
producer
producer
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• producer | → fabrikant; producent | ↔ Hersteller — das Unternehmen, das einen bestimmten Artikel herstellt (produziert) |
producer form of produce:
-
to produce (bring in)
-
to produce (manufacture; fabricate; construct; make)
-
to produce (bring about; generate; bring forth; create)
tot stand brengen; voor elkaar krijgen-
tot stand brengen verb (breng tot stand, brengt tot stand, bracht tot stand, brachten tot staden, tot stand gebracht)
-
voor elkaar krijgen verb
-
-
to produce (create; engender; cause; give rise to; provoke)
-
to produce (bring about; bring on; effect)
-
to produce (take out; bring out; show)
laten zien; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; voordedaghalen-
tevoorschijnhalen verb (haal tevoorschijn, haalt tevoorschijn, haalde tevoorschijn, haalden tevoorschijn, tevoorschijngehaald)
-
tevoorschijntoveren verb (tover tevoorschijn, tovert tevoorschijn, toverde tevoorschijn, toverden tevoorschijn, tevoorschijn getoverd)
-
voordedaghalen verb
Conjugations for produce:
present
- produce
- produce
- produces
- produce
- produce
- produce
simple past
- produced
- produced
- produced
- produced
- produced
- produced
present perfect
- have produced
- have produced
- has produced
- have produced
- have produced
- have produced
past continuous
- was producing
- were producing
- was producing
- were producing
- were producing
- were producing
future
- shall produce
- will produce
- will produce
- shall produce
- will produce
- will produce
continuous present
- am producing
- are producing
- is producing
- are producing
- are producing
- are producing
subjunctive
- be produced
- be produced
- be produced
- be produced
- be produced
- be produced
diverse
- produce!
- let's produce!
- produced
- producing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Translation Matrix for produce:
Related Words for "produce":
Synonyms for "produce":
Related Definitions for "produce":
Wiktionary Translations for produce:
produce
Cross Translation:
verb
produce
-
to make or manufacture
- produce → produceren; maken
-
to make available to
- produce → voorleggen; beschikbaar stellen
-
to sponsor and present (a motion picture, etc)
- produce → produceren; maken
verb
-
een bepaalde substantie produceren
-
bij voortduring vervaardigen
-
veroorzaken
-
maken, samenstellen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• produce | → winnen | ↔ gewinnen — (transitiv) etwas aus einem Naturerzeugnis entstehen lassen, hervorbringen, produzieren |
• produce | → vervaardigen; fabriceren | ↔ produzieren — (transitiv) etwas herstellen |
• produce | → klaren; volbrengen; voltooien | ↔ confectionner — exécuter jusqu’à complet achèvement. |
• produce | → creëren; maken; scheppen | ↔ créer — tirer quelque chose du néant, faire de rien quelque chose. |
• produce | → opereren; maken; aanmaken; bedrijven; doen; uitbrengen; uitrichten; uitvoeren; effect sorteren; uitwerking hebben; werken; uitwerken; ageren; bezig zijn; handelen; optreden; te werk gaan | ↔ opérer — accomplir une œuvre, produire un effet. |
• produce | → afwerpen; opbrengen; opleveren; voortbrengen | ↔ produire — engendrer, donner naissance. |
• produce | → bewerkstelligen; realiseren; verwerkelijken; uitvoeren; nakomen; naleven; verrichten; vervullen; voltrekken; doorvoeren; tot stand brengen; verwezenlijken | ↔ réaliser — construire |