Summary
English
Detailed Translations for quick fix from English to Dutch
quick fix: (*Using Word and Sentence Splitter)
- quick: snel; vlot; vlug; rap; direct; gauw; gezwind; onverwacht; ineens; onverwachts; onverhoeds; plotseling; opeens; plots; abrupt; bruusk; plotsklaps; eensklaps; schielijk; wakker; alert; oplettend; uitgeslapen; lichtvoetig; snelvoetig; gevat; gewiekst; gehaaid; snedig
- fix: aanpassen; bijstellen; maken; herstellen; repareren; goedmaken; rechtzetten; fixeren; onuitwisbaar maken; regelen; afstemmen; afstellen; vastleggen; aan een touw vastleggen; verhelpen; afdoen; in orde maken; klaren; bevestigen; hechten; aanhechten; schikken; flikken; voor elkaar krijgen; impasse; klaarspelen; fiksen; rechtstrijken; knopen; strikken; vastknopen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; iets regelen
quick fix:
Translation Matrix for quick fix:
Noun | Related Translations | Other Translations |
- | band aid; quickie; quicky |